Dynamiek van influenza op zeugenbedrijven: controlepunten
Opfokgelten die onlangs zijn geïntroduceerd en niet-gespeende biggen zijn de belangrijkste risicogroepen.
Influenza bij varkens staat opnieuw in de belangstelling, deels vanwege de toegenomen moeilijkheid om de infectie op bedrijfsniveau te beheersen. Een deel van het probleem is te wijten aan de gelijktijdige circulatie van genetisch verschillende stammen van het influenzavirus. De vaccinatieschema’s die momenteel worden gebruikt, bij drachtige zeugen ofwel einde dracht ofwel bedrijfsenting , kunnen de prevalentie van influenza bij het spenen verminderen, maar ze zijn niet in staat de verspreiding van het virus volledig te stoppen. De huidige vaccinatieprogramma's kunnen vermindering geven van de klinische verschijnselen waardoor de economische impact van de ziekte afneemt.
In een recent onderzoek, uitgevoerd aan de Universiteit van Minnesota, om de aanwezigheid en de introductie van influenzavirussen op zeugenbedrijven te bestuderen, werden recent geïntroduceerde opfokgelten, opfokgelten die ten minste 30 dagen op het bedrijf waren en zuigende biggen gedurende een jaar maandelijks getest via PCR. In deze studie waren de nieuw geïntroduceerde gelten en de biggen de belangrijkste diergroepen die het virus bevatten. Ongeveer 8% van de biggen en 19% van de nieuw geïntroduceerde opfokgelten waren positief. Er waren echter aanzienlijke verschillen tussen bedrijven en er werd tussen de bedrijven geen gemeenschappelijk patroon waargenomen.
Opfokgelten kunnen een belangrijke rol spelen in de epidemiologie van het influenzavirus. Gelten kunnen verantwoordelijk zijn voor het introduceren van nieuwe virussen op bedrijven, maar ze kunnen ook werken als boosters van circulerende virussen die al in het bedrijf aanwezig zijn wanneer deze dieren negatief zijn en bij introductie besmet raken. Tegenwoordig is het onrealistisch om influenza negatieve fokdieren te vragen. Idealiter is de introductie van beschermde dieren die geen influenzavirus uitscheiden wenselijk. Een manier om dit te bereiken is door de vervangende dieren in quarantaine-eenheden te isoleren, ze op te volgen en ze alleen te introduceren als ze niet langer virus uitscheiden. Het gebruik van kauwtouwen om speekselmonsters te verzamelen, is een praktische manier om groepen van dieren te controleren, zoals gelten die vaak in hokken worden gehuisvest. Daarnaast is het belangrijk om vaccinatie bij vervangingsdieren te overwegen voordat ze in de zeugenstapel worden geïntroduceerd.
Een andere belangrijke groep zijn de biggen voor spenen. Biggen die klaar zijn om te spenen, vormen een bijzondere uitdaging, omdat ze influenza positief kunnen zijn ondanks het ontbreken van klinische symptomen, meestal vanwege de aanwezigheid van beschermende maternale antistoffen. Het is belangrijk om te weten dat het influenzavirus de placenta niet passeert, dus biggen worden virusvrij geboren.
Longitudinale studies hebben aangetoond dat het risico op infecties bij biggen toeneemt met de leeftijd en dat is na 10-14 dagen (tweede week) en vlak voor het spenen, wanneer het aantal positieve biggen hoger is. Over het algemeen is de prevalentie van het influenzavirus op endemisch besmette bedrijven laag bij biggen net voor het spenen. Vaak is uitgebreide diagnostiek vereist bij een groot aantal dieren om te weten of het virus al dan niet aanwezig is. Helaas zijn maternale antilichamen niet in staat om virusoverdracht volledig te blokkeren, waardoor biggen, die klaar zijn om te spenen, een centrale rol spelen bij het in stand houden van het virus in de bedrijven. Op bedrijven met meerdere locaties, speelt nog een extra uitdaging, namelijk dat biggen kunnen worden gespeend naar bedrijven op een aanzienlijke afstand van locatie 1, zodat biggen bij het spenen als een belangrijke bron van virusverspreiding tussen bedrijven en tussen regio's worden beschouwd. Ongeveer de helft van de zeugenbedrijven in de VS zou biggen spenen die positief zijn voor het influenzavirus (resultaten niet gepubliceerd).
In hetzelfde onderzoek hebben we bovendien aangetoond dat het gebruikelijk is in zeugenbedrijven, om meerdere stammen te vinden die samen circuleren. Niet alle stammen lijken op populatieniveau echter hetzelfde te blijven persisteren en het verschijnen en verdwijnen van influenzastammen kan fluctueren. De co-circulerende influenzastammen kunnen tot hetzelfde subtype behoren of tot verschillende subtypen, wat de bestrijding van het influenzavirus op het bedrijf nog bemoeilijkt. In deze studie vonden we inderdaad ook nieuwe stammen die het resultaat waren van reassortments die op het bedrijf plaatsvonden. Dit benadrukt de noodzaak om de stammen die op het bedrijf aanwezig zijn te elimineren voordat nieuwe virussen worden geïntroduceerd.
De resultaten van onze studies benadrukken de noodzaak om programma's te hebben om het influenzavirus te beheersen, met name programma's die ingrijpen bij de introductie van nieuwe virussen door vervangende dieren, en programma's die de aanwezigheid van het influenzavirus in de te spenen biggen minimaliseren of elimineren met als doel, dat gespeende biggen geen stille bron van virusoverdracht tussen bedrijven worden.
Origineel gepubliceerd door Montserrat Torremorell op pig333.com op vrijdag 6 maart 2015