Wiersma stelt afroming van 25 procent in voor varkensrechten
In het oorspronkelijke plan van voorganger Piet Adema (ChristenUnie) werd voor zowel de pluimvee als de melkvee- en varkenssector een percentage van 30 procent gehanteerd. Daar kwam kritiek op van boeren en ook de Raad van State (RvS) had de nodige kanttekeningen bij dat plan. De minister zou beter moeten kijken naar de verschillen in de hoeveelheid mestproductie tussen alle veehouderijsectoren en daar het afromingspercentage op af moeten stemmen, schreef de RvS in een advies.
Dit lijkt ze gedaan te hebben. De melkveehouderij moet nog steeds 30 procent van de fosfaatrechten afromen, voor de pluimveesector geldt een afromingspercentage van 15 procent en voor varkens dus 25. De afroming geldt voor alle sectoren alleen voor een overdracht buiten familieverband.
Afroming wel redelijk?
De minister is zich ervan bewust dat deze afromingsmaatregel de boerenbedrijven raakt, maar wil ook een generieke korting op het nationale mestproductieplafonds, en dus gedwongen krimp van de veestapel, voorkomen.
Daarom houdt ze ook in de gaten wat het effect gaat zijn van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) en Lbv. Mocht het aan het einde van het jaar zo zijn dat er veel animo is voor de stoppersregelingen in bepaalde sectoren, dan wil de minister beoordelen of de afromingspercentages wel redelijk zijn of dat deze moeten worden aangepast.
Export mest
Naast het afromen van dierrechten, wil de minister ook meer inzetten op mestverwerking. Zo komt er een nieuwe subsidieregeling waarmee het op korte termijn voor boeren mogelijk wordt om meer mest te bewerken voor de export. Wiersma is van mening dat de mestexport op dit moment nog niet optimaal wordt benut.
Daarvoor wordt ook een speciaal gezant opgezet die gaat helpen met het aanboren van nieuwe afzetmarkten. Ook komt er een aanjager die vergunningverlening voor het verwerken van mest moet versnellen en de daarbij behorende knelpunten in kaart moet brengen en oplossen.
Ondertussen zet de minister ook in op zo snel mogelijke toelating van Renure (kunstmestvervanger, red). Achter de schermen wordt nationale wet- en regelgeving al op orde gemaakt, zodat bij toelating door Brussel de implementatie in ons land snel kan verlopen. Ook laat de minister onderzoek doen naar de verwerking van dierlijke mest in potgrond.
Stoppersregeling
Verder komt er begin 2026 een nieuwe, brede en vrijwillige stoppersregeling, wordt er ingezet op een verlaging van de hoeveelheid ruw eiwit in melkveevoeding, komen er kleinere derogatievrije zones rond Natura 2000-gebieden en wordt de stikstofcorrectiefactor bij gasvormige verliezen verhoogd.
Verlaging plafonds
Met alle mestmaatregelen hoopt de minister onder het nationale mestproductieplafond te komen. In de huidige derogatiebeschikking is afgesproken dat het nationale mestproductieplafond in 2025 moet dalen naar 135 miljoen kilogram fosfaat 440 miljoen kilogram stikstof. Dit komt neer op een daling van 10 procent ten opzichte van dit jaar.
Oplossing ligt in Brussel
Volgens het kabinet ligt de belangrijkste oplossing voor het mestprobleem nog steeds in Brussel. Wiersma pleit daar voor de aanpassing van de Nitraatrichtlijn. Deze schrijft voor dat boeren 170 kilogram stikstof per hectare uit dierlijke mest mogen gebruiken.
Zolang deze richtlijn nog niet is aangepast, vindt Wiersma dat er een uitzonderingspositie (derogatie) of andere oplossing nodig is. Tot die tijd houdt het kabinet zich aan de Europees gemaakte afspraken.
Minister Wiersma (BBB) reageert in een persbericht op de maatregelen: „De druk op de mestmarkt is hoog en wordt alleen maar hoger als we niets doen. Ik geloof erin dat de belangrijkste oplossing in Europa ligt, daar zet ik vol op in. We kunnen echter niet blind zijn voor de acute situatie. Daarom draai ik ook aan andere knoppen, zoals nationale aanpassingen in de hoeveelheid mest die een boer kwijt kan binnen de huidige norm, het bevorderen van mestbewerkingen voor bijvoorbeeld de export en aanpassing in de hoeveelheid mest die wordt geproduceerd. Dit alles met een rechtvaardig oog voor een sector die al veel inspanning levert.”
Wanneer is afroming nodig?
In de onderstaande situaties is er vanaf 2025, conform de derogatiebeschikking, geen afroming van dierrechten nodig:
• Een veehouder (eenmanszaak van vader) draagt (een deel van) zijn bedrijf met productierechten over aan de eenmanszaak van zijn dochter;
• Een veehouder die (een deel van) zijn bedrijf met productierechten inbrengt in een maatschap, VOF of CV met een derde (niet zijnde familie), en dus zelf betrokken blijft;
• Een veehouder die (een deel van) zijn bedrijf met productierechten inbrengt in een maatschap, VOF of CV, waar één van de maten of vennoten een BV of NV is, en dus zelf betrokken blijft;
• Een varkenshouder die (een deel van) zijn bedrijf met productierechten overdraagt aan een maatschap, VOF of CV met een broer (of ander familielid in de eerste, tweede en derde graad);
• Een natuurlijk persoon die zijn deel in een samenwerkingsverband (maatschap, VOF of CV) geheel of gedeeltelijk overdraagt aan een familielid in de eerste, tweede of derde graad (niet zijnde een BV of NV) of aan zijn of haar echtgenoot of geregistreerd partner;
• Een natuurlijk persoon die (een deel van) een bedrijf met productierechten inbrengt in maatschap, VOF of CV waarvan zijn of haar echtgenoot of geregistreerd partner deel uitmaakt;
• Een maatschap, VOF of CV wordt ontbonden en (een deel van) het bedrijf wordt overgedragen aan één van de (beherende) maten/vennoten (niet zijnde een BV of NV) die onderdeel uitmaakte van de maatschap/vennootschap.
Bron: ministerie van LVVN.
Tekst: Bas Lageschaar
Bas Lageschaar groeide op tussen de weilanden in de Achterhoek. Daardoor had hij altijd al belangstelling voor de agrarische sector. Voor Agrio zit hij in de redactie politiek en beleid. Bas volgt het laatste (regionale) nieuws op de voet en schrijft voor de regionale websites en verschillende printuitgaven.
Beeld: Ellen Meinen
Bron: Rijksoverheid