Verstoorde vetvertering in dunne darm oorzaak vetdiarree bij biggen

Biggen die last hebben van vetdiarree produceren mest met een hoog vetgehalte. Daarbij is er dus sprake van een verstoorde vetvertering in de dunne darm, spreekt het team varkenshouderij van ABZ-Diervoeding uit ervaring. Meestal is de textuur van de mest stopverfachtig en varieert de kleur van grijsgroen/wit tot gelig. De mest is vrijwel nooit bloederig. De mest is zurig met een pH van 4 tot 5. Dit in tegenstelling tot diarree veroorzaakt door E. coli waarbij de mest een pH heeft van hoger dan 7. Daarnaast hangt in een afdeling met zieke biggen een typische lucht van verzuurde melk. Volgens het varkensteam worden de eerste verschijnselen pas ná de eerste levensweek zichtbaar. De sterfte valt in de praktijk nog wel mee, maar de biggen ogen vies en grauw, terwijl de groei tegenvalt. Dit komt de uniformiteit van de koppel bij het spenen niet ten goede.
Conditie zeug
Het team varkenshouderij van ABZ Diervoeding constateert dat het in de praktijk lijkt voor te komen dat vetdiarree samenhangt met conditieverlies bij de lacterende zeug. Bij een te lage voeropname in de kraamstal zal de zeug haar spekreserves moeten aanspreken, waardoor de vetsamenstelling van de melk iets verandert. Dit kan mogelijk leiden tot een verminderde vetvertering bij de biggen, zeker in een periode als de darmgezondheid onder druk staat, maar vaak blijkt coccidiose de oorzaak.
Coccidiose
In de meeste gevallen blijkt coccidiose (door Cystoisospora suis, voorheen Isospora suis) de grote boosdoener. Deze ziekmaker waart op de meeste varkensbedrijven rond en kan in sommige gevallen leiden tot een diarree-uitbraak. Volgens het team varkenshouderij geeft een behandeling met coccidiostatica in de praktijk veelal een goed resultaat. Vaak spelen daarnaast ook virussen een rol, zo geven Deense onderzoekers aan, zoals rota- of coronavirussen of PED. Praktijkervaring leert dat bij dunne mest aan het einde van de kraamperiode vaak het rotavirus kan worden aangetoond. De diarree kan dus ook goed een andere oorzaak of oorzaken hebben. Aan de andere kant kan het, volgens het team varkenshouderij, zo zijn dat biggen die besmet zijn met coccidiën geen afwijkende mest vertonen. Waarschijnlijk treedt diarree alleen op als de besmettingsgraad hoog genoeg is. Toch zal de parasiet altijd voor darmschade en dus groeivertraging en een verminderde weerstand zorgen. Biggen zijn daardoor automatisch vatbaarder voor andere ziekten. Daarbij komt dat de zomer een risicovolle periode is, omdat een hogere temperatuur zorgt dat de oöcysten (eitjes van de parasiet) snel vermeerderen waardoor de besmettingsdruk hoger ligt.
Aanpak
De levenscyclus van coccidiën begint bij het uitscheiden van de onvolwassen eitjes door de zeug. De zeugen zelf zijn immuun en vertonen geen ziekteverschijnselen. Gelten zijn wel een punt van aandacht, omdat die nog weerstand moeten opbouwen en daardoor een extra bron van besmetting zijn. In een warme, vochtige omgeving (kraamstal) ontwikkelen de eitjes zich vervolgens tot besmettelijke, vermeerderende oöcysten die zelfs op een roostervloer wel een jaar infectieus kunnen blijven.
Regelmatig bemonsteren
Allereerst is het goed om in overleg met de dierenarts regelmatig monsters te nemen om de werkelijke boosdoeners in beeld te krijgen. Is inderdaad sprake van coccidiose, dan zijn extra hygiëne en grondig reinigen en ontsmetten van de kraamstallen van groot belang. Uit proeven blijkt dat reinigen met een hogedrukspuit alleen weinig zoden aan de dijk zet. Daarna moet u aan de slag met stoom, brander en/of een middel gebaseerd op de chemische stof cresol om de oöcysten te doden.
Behandeling
Behandeling van biggen met het coccidiostaticum toltrazuril is over het algemeen erg effectief. Volgens het team varkenshouder blijkt uit onderzoek van de Universiteit van Wenen dat behandelen binnen de eerste drie levensdagen van de big aanzienlijk effectiever is dan eenzelfde behandeling op een later tijdstip. Het advies hierbij is om altijd in overleg met de dierenarts te bezien wat in de betreffende situatie de juiste aanpak is. Er zijn bij pluimvee ondertussen aanwijzingen dat er resistentie kan optreden voor coccidiostatica. Of dit ook bij varkensbedrijven het geval kan zijn, wordt verder onderzocht.