ILVO: ‘Nestbouwgedrag in vrijloopkraamhok biedt voordelen dierenwelzijn’

Vrijloopkraamhokken voor zeugen zijn momenteel een spraakmakend thema. In verschillende Europese landen is het gebruik ervan al verplicht of wordt dit sterk gestimuleerd. In Zweden en Zwitserland zijn ze al jarenlang standaard. Oostenrijk volgt in 2033, en in landen zoals Noorwegen, Finland en Denemarken is het gebruik van vrijloopkraamhokken intussen sterk ingeburgerd. Hoewel er in Vlaanderen momenteel nog geen verplichting is, kiezen meerdere zeugenhouders reeds voor dit type huisvesting. Dit gebeurt vaak uit eigen overtuiging of om voorbereid te zijn op mogelijke veranderingen in de wetgeving en de verwachtingen vanuit de maatschappij. Vrijloopkraamhokken zorgen voor meer bewegingsruimte waardoor zeugen en biggen beter hun diereigen behoeften en gedrag kunnen vertonen.
Verschillende soorten
Er zijn vrijloopkraamhokken waarin de zeug volledig vrij kan bewegen en systemen waarin de zeug tijdelijk wordt vastgezet rond het werpen. In dit laatste geval gebeurt het fixeren meestal tijdens of net na het werpen, en duurt dit twee tot vijf dagen. Beide types zijn commercieel beschikbaar en variëren qua oppervlakte van 5,5 tot 8 m². De Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) adviseert een oppervlakte van minstens 7,8 m² (inclusief biggennest) om voldoende bewegingsvrijheid te garanderen en biggenuitval te beperken.
Meer ruimte
Vrijloopkraamhokken bieden zeugen meer ruimte en bewegingsvrijheid, waardoor ze beter diereigen gedrag zoals nestbouw kunnen uitvoeren. „Dit kan een positieve invloed hebben op het welzijn van de zeug (minder stress en frustratie) en op de gezondheid en overleving van haar biggen”, zegt Charlotte Vanden Hole, Coördinator van het Referentiecentrum. „Wel is het belangrijk dat er voldoende én geschikt nestmateriaal aanwezig is, zowel de dag voor het werpen als de dagen erna. Lang stro, hooi, takken, jute zakken, lange papiersnippers en touwen blijken hiervoor het meest geschikt.”
Goed nestmateriaal
Goed nestmateriaal moet aan vier voorwaarden voldoen, zo zegt EFSA, de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid. „De varkens moeten een ligkuil kunnen maken”, legt Vanden Hole uit. „Dit vraagt een dikke laag en materiaal dat verplaatst kan worden. Enkel materialen met een voldoende volume, zoals lang stro en hooi, maken het mogelijk om effectief een kuil te vormen. Materialen zoals takken of vaste structuren laten dit niet toe.”
Draagbaar
Het materiaal moet draagbaar zijn. Vanden Hole: „Het materiaal moeten de zeugen met de snuit kunnen verplaatsten naar het nest. Hoe kleiner de deeltjes, hoe moeilijker dit wordt. Zeugen dragen zowel lang als kort stro, maar materialen zoals turf en houtkrullen worden nauwelijks verplaatst. Over jute zakken bestaat nog enige onduidelijkheid, al is het aannemelijk dat ze in de praktijk wel versleept worden.”
Het materiaal moet bijt- en scheurbaar zijn. „Zeugen willen het materiaal kunnen bewerken. Lange structuren (stro, hooi), takken en breekbaar materiaal zoals touwen en jutezakken lokken functioneel bijtgedrag uit”, zegt de coördinator van het Referentiecentrum. „Materialen met kleine deeltjes of harde objecten zoals kettingen doen dit niet of nauwelijks. Bij (versnipperd) papier is dit mogelijk, maar niet effectief zodra het nat of gekauwd is.”
Schikbaar en vormbaar
Het materiaal moet goed schikbaar en vormbaar zijn. Zeugen willen het nest kunnen rangschikken, bijvoorbeeld in een cirkelvorm. „Dat lukt enkel met lang materiaal (lang stro, hooi) in voldoende hoeveelheid”, vertelt Vanden Hole. “Kleine deeltjes (zoals zaagsel) worden wel enigszins gerangschikt, maar kunnen minder goed tot een echt nest worden gevormd. Takken en jute worden soms ook gerangschikt, maar dit gedrag is minder functioneel. Bij vast, onbreekbaar materiaal (zoals een houten paal of ketting) kunnen zeugen het materiaal niet rangschikken tot een nest.”
Lang stro
Lang stro en hooi voldoen aan alle voorwaarden en worden het best beoordeeld. Ook jute zakken, takken, lange papiersnippers en touwen scoren goed. Vanden Hole: „Sommige materialen, zoals zaagsel of fijne turf, zijn minder geschikt omwille van hun structuur of beperkte bewerkbaarheid. Bij de keuze van het materiaal spelen ook praktische overwegingen mee: hoe snel het vergaat, hoe vaak het moet worden aangevuld, en of het ook verrijking biedt voor de biggen. Zo kunnen jute zakken bijvoorbeeld ook na het werpen nuttig zijn als verrijkingsmateriaal voor de biggen. Wel moeten ze op tijd vervangen worden, aangezien ze na een aantal dagen vuil worden. Ook stro heeft bijkomende voordelen: het bevordert rust, verlaagt het risico op stereotiep gedrag en kan bijdragen aan een betere hygiëne in het kraamhok.”

Tijdelijke fixatie
Wanneer in een vrijloopkraamhok toch wordt gekozen voor tijdelijke fixatie van de zeug, bijvoorbeeld om de veiligheid van de biggen te verhogen in de eerste dagen na het werpen, is het aangeraden dit te beperken tot maximaal twee dagen na het werpen. Zo behoudt de zeug op de cruciale momenten in de kraamperiode voldoende vrijheid om nestbouwgedrag te vertonen.
Praktijk
In de huidige praktijk hebben de zeugen vaak niet de mogelijkheid om nestbouwgedrag uit te voeren, wat het welzijn van de zeug en de biggen kan verminderen. Volgens Vanden Hole ontbreekt het de zeug in de klassieke kraamsystemen aan enerzijds bewegingsvrijheid en anderzijds aan voldoende geschikt nestmateriaal: „Drachtige zeugen worden meestal een week voor de verwachte werpdatum naar de kraamafdeling gebracht, waar ze gehuisvest worden in een kraamhok of -kooi, afhankelijk van het kraamsysteem. In quasi elk type van gangbare huisvesting (zelfs in een vrijloopkraamhok) is het afleggen van grote afstanden en het actief op zoek gaan naar een geschikte nestplaats niet mogelijk. Dit gedrag niet kunnen uitvoeren kan reeds tot frustratie of stress bij de zeug leiden. De dag voor het werpen (16 tot 20 uur voordien) zal de zeug sterk gemotiveerd zijn om zich af te zonderen, nestmateriaal te verzamelen en een nest te bouwen.”
Traditionele kraamkooi
In een traditionele kraamkooi heeft een zeug onmogelijk de bewegingsvrijheid (en het nestmateriaal) die ze nodig heeft om deze gedragingen uit te voeren. In een vrijloopkraamhok zal dit – zij het nog steeds aan de eerder beperkte kant – wel mogelijk zijn, verwacht de coördinator: „Dit is wel op voorwaarde dat in vrijloopkraamhokken waar de zeug tijdelijk in een kraamkooi wordt gefixeerd, dit pas (heel) kort voor of na het werpen gebeurt. Het is ook zo dat enkel een grotere bewegingsvrijheid niet voldoende is, ook geschikt nestmateriaal (zie verder) moet voorhanden zijn. Een voorgebouwd nest biedt hier geen oplossing, de zeugen moeten zelf materiaal kunnen verzamelen en een comfortabele plek creëren.”
Indien de zeug geen nest kan bouwen kan dit leiden tot frustratie en stress, wat zich vaak vertaalt in gedragsstoornissen (omgericht gedrag en stereotypieën) zoals stangbijten, looskauwen, pogingen tot graven en wroeten (zelfs indien hier geen materiaal voor voorzien is) en overmatig besnuffelen van vloer en hok. Zeugen kunnen deze gedragingen voor, tijdens en na het werpen (blijven) vertonen.
Verloop van werpen
Stress door het niet kunnen uitvoeren van nestbouwgedrag kan een negatieve invloed hebben op het verloop van het werpen. „De werpduur kan langer worden, wat op zijn beurt gevolgen kan hebben voor de gezondheid van de zeug en haar biggen”, gaat Vanden Hole verder. „Wetenschappers spreken van een verlengde werpduur vanaf vijf uur. Een lange werpduur verhoogt het risico op infecties en zal het stressniveau van de zeug verder verhogen. Een verlengde werpduur kan ook zorgen voor zuurstoftekort bij de biggen, wat kan leiden tot meer doodgeboorten en lagere vitaliteit, met uiteindelijk een grotere uitval voor spenen tot gevolg.”
Ook de grootte van de toom speelt hierin een rol. Grotere tomen kunnen de werpduur verlengen, wat het risico op complicaties verhoogt. Het beperken van stress net voor het werpen – onder andere door nestbouw toe te laten – is dus belangrijk.
Na het werpen
Het niet kunnen bouwen van een nest kan tot ná het werpen gevolgen hebben: zo is er bijvoorbeeld een duidelijk verband gevonden tussen het nestbouwgedrag vóór het werpen en hoe voorzichtig een zeug met haar biggen omgaat in de eerste dagen na de geboorte. Ook na het werpen blijft de motivatie tot nestbouw aanwezig.
Vanden Hole: „In de eerste twee dagen blijft de zeug meestal op het nest, maar daarna wil ze haar omgeving verkennen, het nest onderhouden en haar behoeften (zoals eten en mesten) uitvoeren op een andere plaats dan het nest zelf. Als ze het nest hiervoor niet tijdelijk kan verlaten en deze gedragingen niet kan uitvoeren, kan dit opnieuw tot frustratie leiden. Daarom wordt aangeraden om de periode van fixatie (indien toegepast) te beperken tot maximaal twee dagen na het werpen. Na deze tweedaagse periode is het belangrijk dat de zeug voldoende bewegingsruimte en geschikt materiaal heeft om haar diereigen gedrag verder uit te voeren.”
Tekst: Matthias Vanheerentals
Beeld: ILVO
Bron: ILVO