GD: ‘Veel vragen over najaarsverwerpen’
In voorgaande jaren met veel najaarsverwerpen was vaak een relatie te zien met de weersomstandigheden en in het bijzonder met het (grillige) verloop van de buitentemperatuur. Van een risicovol patroon in het weer was echter in de nazomer van 2013 niet duidelijk sprake.
Een verklaring voor de vele vragen kan zijn dat in 2013 relatief veel zeugenbedrijven wegens de regelgeving zijn overgestapt op groepshuisvesting vanaf de 4e dag na inseminatie.
Het is bekend dat groepshuisvesting in de vroege dracht één van de risicofactoren is. Op bedrijven die overschakelen van individuele huisvesting naar groepshuisvesting is doorgaans in de eerste ronde na de overschakeling het drachtigheidspercentage lager.
Stabiele weekgroepen
Wat verder kan meespelen is dat de meeste bedrijven die de laatste jaren zijn overgestapt op groepshuisvesting, werken met voerligboxen met uitloop en stabiele weekgroepen. Uit onderzoek van de GD is al in 2008 komen vast te staan dat juist in stabiele weekgroepen het risico op najaarsverwerpen vergroot is.
„Verder was in het afgelopen najaar sprake van extra publiciteit in de pers over de mogelijke rol van prostaglandine in het soms dramatische verloop van najaarsverwerpen. Het vooralsnog onbewezen idee is, dat in verworpen vruchtvliezen prostaglandinen aanwezig zijn. Daardoor zouden zeugen die verworpen vruchten van groepsgenoten opeten een grotere kans lopen zelf ook te verwerpen." LTO en NVV hebben de GD opdracht gegeven om dit nader uit te zoeken.