Gezonde biggen begint bij zeug tijdens dracht
Grotere toomgrootte en biggensterfte
Door de toename van het aantal embryo’s is er minder ruimte beschikbaar in de baarmoeder. De ontwikkeling van de foetus verloopt daardoor moeizamer wat resulteert in een hogere biggensterfte. De zeug heeft gedurende de dracht- en lactatiefase een andere nutriëntenbehoefte. Om de vitaliteit van de biggen te verbeteren is het belangrijk om in iedere fase van de dracht de zeug van de juiste voedingsstoffen te voorzien.
Fase 1: Voeding tijdens vroege dracht
In de vroege dracht is het belangrijk voor de zeug om lichaamsreserves en conditie op te bouwen. Over het algemeen moet de voeropname in de eerste weken van de dracht voor volwassen zeugen hoog zijn, afhankelijk van het gewichtsverlies door de voorafgaande lactatieperiode. Tijdens de vroege dracht bij gelten moet er extra op worden gelet dat er geen extreem hoge voeropname plaatsvindt. Dit kan van invloed zijn op de overlevingskans van het embryo.
Aminozuren, vitaminen en antioxidanten
Door de toename van het aantal embryo’s speelt de ontwikkeling van de bloedvaten een grote rol. Ze voorzien de embryo’s van voeding en voeren de afvalstoffen af. Hoe meer embryo’s, des te meer bloedvaten er nodig zijn. Bepaalde aminozuren en vitaminen kunnen de ontwikkeling van de bloedvaten en de bloedstroom stimuleren en ondersteunen. Daarnaast kan door het toevoegen van polyfenolen (plantaardige antioxidanten) de oxidatieve stress van de zeug worden verlaagd waardoor er meer energie overblijft voor de zeug en de foetussen. AR Bigvit bevat vitaminen en antioxidanten en is speciaal ontwikkeld om de vitaliteit van de grote tomen te vergroten. Uit onderzoek blijkt dat het geboortegewicht van de biggen van hoogproductieve zeugen hoger is bij de zeugen die zeugenvoer inclusief AR Bigvit verstrekt kregen.
Fase 2: midden dracht
Halverwege de dracht moet de voergift verlaagd worden om vervetting te voorkomen. Houd in deze periode de onderhoudsbehoefte van de zeug op peil. De behoefte van de zeug voor de ontwikkeling van de melkklieren en de foetale ontwikkeling is op dit moment nog relatief klein.
Fase 3: Late dracht en geboorte
Aan het einde van de dracht is de behoefte aan aminozuren van de foetus groter dan de behoefte aan energie van de zeug. De voeropname moet hierdoor toenemen en het voer moet voldoen aan de aminozuurbehoefte. Gebeurt dit niet dan moet de zeug nog meer voer opnemen en zal de zeug in verhouding te veel energie binnenkrijgen. Dit vergroot de kans op vervetting wat het werpen minder makkelijk maakt. Daarnaast heeft een te hoge opname ook negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van de melkkliercellen en de melkproductie.
Fase 4: Lactatie
Doordat de toomgrootte toeneemt moet de zeug ook meer nutriënten opnemen voor de melkproductie. De zeugen hebben net na het werpen meestal weinig eetlust. De voeropname kan gestimuleerd worden door vet toe te voegen aan het voer om ervoor te zorgen dat de zeug voldoende energie binnenkrijgt. Een hoger aandeel vet in het voer verhoogt het gewicht van de biggen, maar kan ook zorgen voor een lagere productie van het luteïniserend hormoon (LH) dat de eisprong stimuleert. Met behulp van prelacto-voer wordt de overgang van dracht- naar lactatieperiode gemakkelijker.