Massale belangstelling voor basiscursus voeding
Gastspreker Bart Swinkels was helder in zijn verhaal. „Je hebt een graanveld en dat graan moet zoveel mogelijk in een rechte lijn naar de varkens in de stal. Hoe meer omwegen dat graan maakt, hoe meer kosten er worden gemaakt. En volgens mij willen we onze varkens met zo min mogelijk kosten groot brengen.”
Grondstoffen belangrijkste
Volgens de nutrionist is mengvoer niet meer dan een mengsel van grondstoffen. „Elke grondstof levert bepaalde nutriënten aan. Nutriënten kun je eigenlijk in vier hoofdcategorieën indelen: ruw as, ruw eiwit, ruw vet en koolhydraten. De laatste is veruit de grootste groep. Driekwart van de nutriënten behoren tot de koolhydraten.”
Nog veel belangrijker dan de nutriënten zijn volgens Swinkels welke grondstoffen de varkenshouder kiest. „Hoe ga ik mijn voer afstemmen op elke leeftijdscategorie? Als je weet dat palmpit een grote onverteerbaarheid heeft, weet je dat dit niet aan jonge biggen moet voeren. Want anders ga je rare kleuren ontlasting zien.”
Regie nemen
Meer de regie in handen nemen. Daar draait het volgens Swinkels om. „In de jaren 60 en 70 hebben de meelfabrieken adviseurs gekregen en die hebben de varkenshouder op allerlei manieren ontzorgd. Beide partijen hebben er goede zaken mee gedaan, alleen door de kleiner wordende marges is de varkenshouder gedwongen om kritisch naar de kosten te kijken. En op voeding is nu eenmaal veel te besparen.”
Vooral bij vleesvarkens kun je eenvoudiger en sneller op voerkosten besparen. Uit zijn sigarendoosberekening spreek je volgens hem bij een zelfmenger die 5.000 vleesvarkens houdt over een prijsvoordeel van 75.000 euro op jaarbasis ten opzichte van een compleet voer. Hij zegt dat een investering in een hamermolen en menger dan al snel uit kunnen. Bij 500 zeugen is de winst kleiner. Swinkels schat dit voordeel in op ruim 20.000 euro.
Schoenmaker blijf bij je leest
Aansluitend op het betoog van Swinkels legt ForFarmers Hendrix in bedrijvencarrousel de stelling neer dat over vijf jaar 80 procent van de Nederlandse vleesvarkenshouders zelf hun voer mengt. „En dan bedoel ik dat ze 1 of 2 enkelvoudige grondstoffen of bijproducten die ze bijmengen”, zegt Corné van de Ven. „We zien dat bij deze groep de drive om de kosten te drukken en door de schaalvergroting is dit ook steeds aantrekkelijker is.” Is zelf mengen voor vleesvarkenshouders hun bestaansrecht, vraagt een varkenshouder zich af. „Nee, want ik ken ook vleesvarkensbedrijven met 12.000 dieren die mengvoer voeren en topresultaten draaien en financieel ook goed mee kunnen.”
Michiel Stoutjesdijk van Nuscience legt de vraag neer of de varkenshouder beter af is als ze hun eigen voeren malen en mengen. De meningen bij het publiek zijn verschillend. Sommige zijn overtuigd van het kostenvoordeel en de eigen regie. Andere varkenshouders hebben de stelling: Schoenmaker blijf bij je leest. „Ik ben er de man niet voor om mij te verdiepen in voer.”
Voeropname bevorderen
In de bedrijvencarrousel na afloop komt vooral ook de relatie tussen voer en varkensgezondheid naar voren. Daan Somers van Coppens Animal Solutions (CAS) is duidelijk: Darmgezondheid is varkensgezondheid. „Wist je dat 40 procent van de biggen niets aan vast voer eet voor het spenen. Dus je stel voor, die biggen worden gespeend en krijgen alleen vast voer van de een op de andere dag. Terwijl ze dat van te voren nog nooit gegeten hebben. Daar draait het dus om. Hoe kan ik die voeropname voor het spenen bevorderen?”
Aansluitend daarop vraagt Rick Köningkrämer van Fransen Gerrits zich af hoeveel varkenshouders weten wat hun biggen direct na spenen aan voer opnemen. „Wie weet wat hun biggen in de 1e dag na spenen aan voer opneemt?” Het merendeel van de varkenshouders houdt zich stil. „Het is heel gemakkelijk te meten”, antwoord Köningkrämer. „Gebruik zakgoed van 25 kg en kijk wat ze opnemen.”
Kijkje in de voerkeuken
De bezoekers begonnen vooraf met een rondleiding door de voerkeuken bij de familie van Leeuwen. Alle 10.000 vleesvarkens op het bedrijf krijgen brijvoer. Aad noemt het werken met natte producten de rode draad op hun bedrijf. „We willen met zo min mogelijk gedroogde producten werken. Drogen kost energie en energie is geld.”
Het rantsoen bestaat voor de helft uit een voormengsel met ccm, friet en brood. Verder zit er in de brij: 15 procent tarwe, 15 procent gerst, 10 procent sojaschroot en 2,5 procent premix. De overige 7,5 procent bestaat uit zonnebloemschroot, aardappelstoomschillen, kaaswei, raapzaadschroot en bietenpulp. De dieren krijgen vijf voerbeurten per dag. Het voer betrekken ze van meerdere firma’s.
Tekst: Ruben van Boekel