Vaccinatie en Salmonella-monitoring
Wat kan de oorzaak zijn als gespeende biggen serologisch positief getest zijn voor Salmonella? Is het een gevolg van een veldinfectie of komt het door maternale immuniteit? In een onderzoek werden twee groepen vergeleken en dit gaf meer duidelijkheid
Inleiding
Salmonella is en blijft een belangrijke zoönose. Een belangrijk deel van de humane voedselinfecties word veroorzaakt door uit varkens afkomstige Salmonella’s. Daarom is er in Nederland nog steeds een monitoringsprogramma om de Salmonella status van varkensbedrijven in kaart te brengen. Hiermee kan men het relatieve risico van bedrijven inschatten; waarbij categorie 1 een laag risico vertegenwoordigt, terwijl categorie 3 een hoog risico betekent.
Situatieschets
Dierenarts Tim van Sprang begeleidt verschillende Nederlandse varkensbedrijven die biggen aan Duitse afnemers verkopen. Uit een maandelijkse screening bleek dat in elke levering enkele biggen op 10 weken serologisch positief (OD%-waarde >10) waren voor Salmonella. Om de afnemers gerust te stellen, werden er maatregelen op het zeugenbedrijf getroffen. Naast de toepassing van een strengere interne biosecurity, werden de zeugen met Salmoporc gevaccineerd om de uitscheiding van Salmonella in de kraamstal te verminderen. Toen de eerste biggen uit deze aangepaste maatregelen 10 weken oud waren en serologisch onderzocht werden, stelde men vast dat alle biggen nu serologisch positief waren. De genomen maatregelen leken een averechts effect te hebben.
Eén vraag bleef onbeantwoord: zijn de titers restanten van maternale immuniteit of waren de biggen al geïnfecteerd met Salmonella in het veld? Aangezien er in de literatuur hierover onvoldoende bekend was, werd er een proef opgesteld door dierenarts Tim van Sprang om duidelijkheid te scheppen.
Proefopzet
Er werden 2 groepen dieren gevormd. Zeugen in groep 1 kregen een subcutane vaccinatie met Salmoporc, 6 en 2 weken voor werpen. De zeugen in groep 2 hadden minimaal 4 maanden voor het werpen geen Salmoporc vaccinatie gekregen.
In iedere groep werden 14 tomen geselecteerd met de volgende criteria: tussen 15-17 levend geboren, maximaal 1 doodgeboren en geen slechte bigvitaliteit.
In elk van deze tomen werd een big geselecteerd die op dag 1 (tussen 12 en 24 uur na geboorte) en daarna wekelijks werd bemonsterd. Het bloed werd via een ELISA onderzocht op Salmonella-antistoffen (weergegeven in OD%). In figuur 1 zijn de resultaten van de monstername momenten weergegeven.
Uit de resultaten blijkt dat:
- De OD%-waarden van de biggen in groep 1 bijna evenwijdig dalen
- Biggen met hogere OD%-waarden op dag 1 ook op 10 weken leeftijd hogere waardes hebben
- Veel meer biggen uit groep 2 serologisch negatief zijn op 10 weken leeftijd dan uit groep 1
- Vaccinatie bij de zeugen hogere OD%-waarden geeft bij de biggen
- Vaccinatie bij de zeugen minder spreiding geeft van de OD%-waarden bij de biggen
Biggen uit gevaccineerde zeugen laten een min of meer lineaire daling van de OD%-waarden zien van -1,8 OD%-waarden per dag. Wat betekent dit voor de praktijk? Biggen die bij hun geboorte een OD%-waarde >136 hebben, zullen op 10 weken leeftijd nog niet serologisch negatief zijn. Tim van Sprang gebruikt de gevonden vuistregel nu om de OD%-waarden op dag 1 en dag 70 te vergelijken en zo dus na te gaan of de biggen al dan niet een infectie met Salmonella opgelopen hebben of positief zijn door maternale immuniteit. Dit is voor de afnemer belangrijke informatie om de Salmonella status van de biggen die hij koopt correct te kunnen interpreteren.
Bron: Tim van Sprang, 2019, Tijdschrift voor Diergeneeskunde; 144(9)2019 27-29