‘Verschil ondernemersmentaliteit Oost en Zuid’
Dat zegt onderzoeker Oene Oenema van Wageningen UR. Oenema is voorzitter van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM), die staatssecretaris Van Dam adviseerde over de percentages mestverwerking voor 2016. Het advies is door de commissie en samen met LTO, NVV, NVP en Cumela opgesteld.
„In het Zuiden is de druk om mestverwerkingsinitiatieven op te pakken dan wel veel groter, maar het is wel opvallend dat er in Oost zo weinig van de grond komt. In Zuid zie je dat initiatieven al veel langer ontwikkeld worden, Oost loopt ver achter. Een positieve uitzondering is het initiatief van Groot Zevert in het Achterhoekse Beltrum.”
In het vorige week uitgebrachte besluit van staatssecretaris Van Dam houdt hij voor regio Oost een lager verplicht mestverwerkingspercentage aan dan de. „In de regio Oost is nog meer verwerkingscapaciteit nodig. Ik zal het percentage voor deze regio vaststellen op 35 procent omdat daarmee beter balans wordt gehouden met de beschikbare verwerkingscapaciteit”, schrijft Van Dam.
Mestdistributeurs aan zet
Het advies was 40 procent voor Oost in 2016. Dit jaar lag het percentage op 30 procent. „We hebben in ons advies geen rekening gehouden met de beschikbare capaciteit per district. Daar heeft Bureau Mest Afzet onderzoek naar gedaan. Wel hebben we rekening gehouden met de hoeveelheden mest die vanuit de regio’s Oost en Zuid naar akkerbouwers vervoerd wordt.”
Volgens Oenema moeten de initiatieven voor mestverwerking in Oost vooral komen van mestdistributeurs, loonbedrijven en samenwerkingsverbanden. „Zij hebben het organisatievermogen, kapitaal en de massa om dit op te zetten. Van individuele varkenshouders kun je dat niet verwachten.”
In regio Zuid moeten boeren met een fosfaatoverschot volgend jaar 55 procent verplicht verwerken, in regio Overig 10 procent. Van Dam stelt in 2016 de percentages voor 2017 vast, maar voorlopig liggen deze op 50 procent voor Oost, 60 procent voor Zuid en 10 procent in de regio Overig.