' Rechter is de enige weg voor correcte herziening van mestbeleid'
Oude mestrapporten leggen bom onder mestbeleid
De grote onnauwkeurigheid van de gebruikte bemonsteringsmethode en de techniek is geen nieuwe constatering en is ook bij het ministerie bekend. Niet voor niets hanteerde LNV ‘geheime marges’ om de onnauwkeurigheid van de monstername te compenseren en te verbloemen.
Opvallend is dat het ministerie afgelopen zomer de stikstof-excreties voor de varkenshouderij met gemiddeld 35 procent verlaagde, vanwege een zogenaamde betere rekenmethode en ‘nieuwe inzichten’. Een verlaging van 35 procent is zeer fors en hiermee geeft het ministerie bijna direct aan dat de voorgaande excretie-norm veel te hoog ofwel onnauwkeurig was. Als dit zo is, dan kan hiermee het door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) bepaalde percentage van 40 procent zwarte (fraude)mest verklaard worden.
Informatie was al bekend
De informatie was al bekend in de tijd van de MINAS, ruim achttien jaar geleden. Onderzoekers van de Wageningen Universiteit onderzochten in 1996 en in 2002 de bemonsteringsmethode (IMAG I en II) en concludeerden dat er opgeteld een te grote onnauwkeurigheid in de techniek en methode van monstername was. Het WUR-ASG PraktijkRapport Varkens 21 uit 2003 toonde daarnaast de onmogelijkheid aan om representatieve monsters te nemen van de bezinklaag van varkensmest.
Maar zijn de conclusies uit de drie rapporten nog steeds relevant en accuraat? Er zijn jaren verstreken en voortschrijdend inzicht kan deze rapporten minder relevant of verouderd maken. „Ik sta nog 100 procent achter de conclusies van de rapporten waaraan ik gewerkt heb”, zegt Wageningen UR-onderzoeker Paul Hoeksma. Hij was een van de onderzoekers voor de IMAG-DLO I en II-onderzoeken. „Er is geen reden om nu andere conclusies te trekken dan destijds.”
Daarmee blijft de wetenschappelijke basis overeind dat het huidige mestbeleid niet rechtsgeldig lijkt door de zeer onnauwkeurige monstername. Maar Hoeksma spreekt zich niet uit over het gebruiken van de onderzoeken om het mestbeleid voor varkensmest te herzien, door bijvoorbeeld niet met bemonstering te werken maar met forfaitaire normen. Dat is een politieke keuze, volgens hem.
Lijst relevante onderzoeken
Wageningen UR heeft wel een intern rapport opgesteld met alle relevante onderzoeken over het bepalen van mest en gehalten ter voorbereiding van een eventuele herziening van het mestbeleid. Niet in opdracht van het ministerie maar voor de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV).
De lijst van onderzoeken bevat de twee IMAG-rapporten en PraktijkRapport 25, en tal van andere onderzoeken of wetenschappelijke artikelen die op nagenoeg elk onderdeel van de bemonstering afwijkingen blootleggen. Hierdoor ontstaat een totaalbeeld van een systeem dat door afwijking op afwijking een zeer grote onnauwkeurigheid laat zien. Onderzoeken waaruit blijkt dat er afwijkingen kunnen ontstaan bij de gehaltes die gehanteerd worden voor het voer, de afvoer via dieren, dierlijke producten en bij de gasvormige verliezen.
- In PraktijkKompas Varkens van juni 2004 stond een artikel over de afwijkingen in opgegeven en geanalyseerde mineralengehalten van bijproducten zoals aardappelstoomschillen en bierbostel. De afwijkingen variëren van -20 procent tot +25 procent. In sojavoeder bleek zelfs 50 procent meer stikstof aanwezig dan opgegeven.
- In het Varkensrapport 35 van 2004 staat in een artikel dat nooit onderzoek heeft plaatsgevonden naar de mineralengehalten in varkens op brijvoer, terwijl het gebruik van vochtrijke diervoeders de laatste tien jaren sterk is toegenomen. Deze diervoeders hebben een diverse herkomst en samenstelling.
- Uit PraktijkRapport 5 (MINAS-analyse van de praktijkcentra Sterksel, Raalte en Rosmalen, 2002) blijkt dat het mogelijk is dat een varkensbedrijf voldoet aan alle wettelijke eisen, waarbij de varkenshouder alle mest en dieren volgens de regels heeft afgevoerd, en dat er toch een heffing moet worden betaald, veroorzaakt door onnauwkeurigheden in de bepalingen van de aan- en afvoer van mineralen.
- Een onderzoek van oktober 2002 schetst hoe groot de verschillen tussen de verschillende laboratoria kunnen zijn: het zogenaamde Ringonderzoek. Het verschil in laagste en hoogste score voor fosfaat bedraagt 30 procent, de laagste score ligt 15 procent onder de gemiddelde score en de hoogste ligt er juist 15 procent boven. Voor stikstof bedraagt het verschil 26 procent, de laagste score ligt 13 procent onder het gemiddelde en de hoogste 13 procent erboven.
Voor een veehouder kan het dus een groot verschil uitmaken welk laboratorium de mestmonsters onderzoekt. Alle rapporten maken het huidige mestbeleid onhoudbaar, maar de overheid legt de kritiek naast zich neer en Kamervragen worden vakkundig gepareerd. De consequenties voor de overheid zijn namelijk groot als ze toegeeft dat het beleid op verkeerde meetmethoden en techniek is gestoeld.
Lange adem
Volgens Toon van der Putten van Optimus Advies heeft de overheid ‘lapmiddelen’ gebruikt in de hoop de hiaten in het mestbeleid op te lossen en eventuele rechtszaken te vertragen, zoals de aanpassingen voor brijvoer en de dikte van de bezinklaag. De politiek zal zijn vingers ook niet branden en door de nieuwe maatregelen moet het beleid opnieuw getoetst worden.
„Daarmee is de juridische weg de enige route om te bewijzen dat het beleid niet klopt. Het is wachten op een mestboete vanaf december 2018, waarbij bewezen kan worden dat er geen sprake is van fraude en de variatie van mestafvoer de oorzaak is van het stikstofgat. Dan kan een nieuwe rechtszaak tegen de overheid worden aangespannen. Het is dus een kwestie van lange adem en motivatie van een varkenshouder om zo’n rechtszaak te beginnen.”
Lees woensdag 11 december deel 2 in dit tweeluik: Houden de mestboetes stand?
Tekst: Reinout Burgers
Al bijna 25 jaar volg en schrijf ik als journalist onder meer over de varkenshouderij en pluimveehouderij. Twee uiterst boeiende en dynamische sectoren met veel gepassioneerde ondernemers.
Bron: Vakblad Pig Business