Duits onderzoek naar insemineren in zoogperiode
De studie werd uitgevoerd in een Duitse varkensstapel van 2.200 zeugen per jaar met Deense genetica. Het verzamelen van gegevens duurde van januari tot mei 2015. Een totaal van 16 wekelijkse groepen met in totaal 1.653 zeugen werden beoordeeld. De dieren werden gecontroleerd vanaf dag 21 tot spenen. Berenspray werd gebruikt als als hulp. Toonde een zeug bronstgedrag in de kraamstal, dan werd de zeug verplaatst en geïnsemineerd.
Geen leeftijdseffect
Een totaal van 4,2 procent van de zeugen toonde bronstgedrag in de kraamhokken. Er was een groot verschil tussen de wekelijkse groepen, maar er was geen significant verschil in worpnummer. Zowel gelten als oudere zeugen vertoonden bronstgedrag.
Het drachtigheids-en worppercentage was lager onder de zeugen die tijdens de zoogperiode werden geïnsemineerd; 80, respectievelijk 71,2 procent, terwijl de geïnsemineerde zeugen na het afspenen gemiddeld 91,6 procent en 85,7 procent scoorden voor deze reproductiegetallen. Het effect op de worpgrootte en het aantal (levend) geboren biggen was veel minder groot. Tijdens de zoogperiode bedroeg het totaal aantal geboren biggen 17,7 en 14,9 levendgeborenen. Na afspenen 17,9 en 15,6.
De onderzoekers hebben het voordeel van de betere voerbenutting niet meegewogen in hun studie. Dit zou een positief effect hebben gehad op de resultaten.