'Bijna de helft van de varkenshouders leeft onder de armoedegrens'

Dat schrijft ING Economisch Bureau in haar themavisie agrarische sector. Tussen 2001 en 2015 moest 45 procent van de varkenshouders en de helft van het aantal leghennenhouders rondkomen van minder dan 22.300 euro bruto per jaar.
In jaren met lage eierprijzen zoals 2011 en 2013 was dit zelfs meer, circa 80 procent. In de vleeskuikenhouderij waren de verdiensten in die periode beter. Daar leefden volgens ING 35 procent van de vleeskuikenhouders onder de armoedegrens.
Zwaarder dan EU collega’s
Nederlandse boeren hebben het zwaarder dan collega's elders in Europa, volgens het economisch bureau van ING. Door relatief strenge milieuwetgeving moesten agrariërs de afgelopen jaren flink investeren in bijvoorbeeld luchtwassers of nieuwe stallen. „Vaak kan alleen schaalvergroting een gezinsinkomen nog op peil houden”, zegt Cor Bruns, specialist food & agri bij ING.
Het grote probleem van de varkens- en pluimveehouders is dat hun kosten zijn gestegen, maar de opbrengst van hun producten niet is meegegroeid.
Prijzen onder druk
Boeren die hun werkwijze veranderden, blijven kampen met de typisch Nederlandse omstandigheden. De leghennenhouders stapten bijvoorbeeld over op scharrelhennen toen er in 2012 een verbod op legbatterijen kwam. Daarvoor moesten zij extra investeren. Inmiddels leveren scharreleieren nog maar weinig op.
Varkenshouders kampen op hun beurt net als pluimveehouders met de hoge veevoerprijzen en te lage opbrengstprijzen.
Buffer opbouwen
Hoewel de prijzen voor eieren en vlees iets omhoog kruipen, verdwijnen de zorgen niet, zegt Bruns. Boeren moeten hun werkwijze drastisch aanpassen, stelt hij. „Van oudsher zijn ze gewend om direct te investeren als er geld binnenkomt, in een grotere stal of in nieuwe dieren. Daar gaat het mis: agrariërs zouden reserves moeten opbouwen voor slechtere tijden. Dat doen ze nu niet.”
Bruns adviseert boeren om uit te zoeken of zij een product voor een nichemarkt kunnen maken: „Bulk voor de wereldmarkt is heel prijsgevoelig. Anders is dit als je, je richt op een specifieke groep consumenten. Daar kun je meer voor vragen.”