Nieuwe Landelijke Landbouwnormen voor varkenshouders bekend
Zonder normbedragen zou elke accountant voor ieder afzonderlijk bedrijf een waarde van de verschillende activa en voorraden vaststellen op balansdatum. Ook kan er dan nog een discussie ontstaan met de Belastingdienst over de juistheid van de waardering. Deze normen zijn voor de gehele Belastingdienst in Nederland bindend.
Zeugen en opfokzeugen zijn in fiscale zin ‘bedrijfsmiddelen’. Voor de waardering van zeugen en opfokzeugen (tezamen ‘fokvarkens’) wordt op balansdatum een integrale kostprijs berekend, zo hebben de belastingdienst en LTO Nederland afgesproken. Bij de waardebepaling van fokvarkens wordt een onderscheid gemaakt tussen zelfgefokte en aangekochte varkens. De basiswaarde van fokvarkens wordt met de opfokkosten per dag verhoogd.
Waarde
Voor de basiswaarde van de varkens wordt uitgegaan van de waarde van een zelfgefokte big, de aankoopprijs van een gekochte big of de beginwaarde van het varken op de balansdatum indien het varken op deze dag al op het bedrijf aanwezig was.
De totale opfokkosten van big naar zeug bestaan uit: voerkosten, huisvestingskosten alsmede ‘overige kosten’, zoals energiekosten, inseminatiekosten en kosten voor strooisel en mestafvoer.
Bij het waarderen van zeugen en opfokzeugen, kunnen gebruikmaken van de individuele methode of van het gemiddeldewaardesysteem.
Individuele methode
Bij de individuele methode wordt de waarde in de opfokfase van big tot zeug bepaald door per dag een bedrag aan opfokkosten toe te voegen aan de basiswaarde van de zelfgefokte biggen dan wel de aankoopprijs van de gekochte biggen. Dit gebeurt vanaf de geboorte of aankoop van de biggen tot het moment van de eerste worp van de zeug.
Per fase (opfokbig, opfokzeug en drachtige zeug) worden de opfokkosten toegevoegd totdat de big een volledig uitgegroeide, drachtige zeug is. Na de eerste worp schrijft de varkenshouder af op de waarde van de zeug in gelijke delen tot op de restwaarde. De restwaarde is de waarde van een slachtzeug. Per jaar mag maximaal 20 procent van de waarde van de zeug worden afgeschreven tot de restwaarde is bereikt.
Gemiddeldewaardesysteem
Bij het gemiddeldewaardesysteem bepaalt de varkenshouder de gemiddelde waarde van de gehele veestapel fokzeugen. Dit geschiedt per diercategorie.
Zodra een varkenshouder een dier niet meer in bezit heeft, bijvoorbeeld door verkoop of verlies, boekt hij het af tegen de gemiddelde boekwaarde van de categorie waartoe het dier aan het begin van het jaar hoorde.
Bij koopt of opfokt van fokvarkens, wordt de boekwaarde van de fokvarkens aan het begin van het jaar verhoogd met de aankoopprijzen en opfoknormen van de dieren die aan de varkensstapel zijn toegevoegd. Ook de opfokbedragen van de dieren die door eigen opfok aangewassen zijn en overgegaan zijn naar een andere leeftijdsgroep voegt de veehouder toe aan de varkensstapel.
Indien varkenshouders kunnen aantonen dat de fokvarkens die hij of zij in de loop van het jaar hebben aangekocht in datzelfde jaar weer zijn afgestoten, hoeven die varkens niet in de berekening van de gemiddelde waarde te worden meegenomen.
Biggen en vleesvarkens
Biggen en vleesvarkens worden als handels- c.q. vleesvee gewaardeerd. Bij de waardering wordt ‘de basiswaarde’ van biggen en vleesvarkens met de opfokkosten per week verhoogd.
Tekst: VLB
Beeld: Ruth van Schriek