Najaarsverwerpen: voorkom het bijtijds
De afnemende daglichtlengte en de optredende temperatuursveranderingen in het najaar hebben grote invloed. Daarnaast spelen risicofactoren als voerniveau en (chronische) stress een rol.
Daglichtlengte
Het varken registreert feilloos het korter worden van de dagen en reageert daarop met veranderingen in de hormoonhuishouding, waardoor de gevoeligheid voor opbreken toeneemt. Eigenlijk wil het varken liever geen biggen in de winter. Het standaard verlichtingsadvies is om te zorgen voor een constant dag- en nachtritme met 14 uur licht en 10 uur donker in de dekstal, maar ook in de drachtstal.
Temperatuur
De temperatuur speelt op twee manieren een rol. Ten eerste resulteert een hoge temperatuur in het kraamhok in een lage voeropname, waardoor speenzeugen relatief schraal zijn en een verhoogde kans lopen op najaarsverwerpen. Ten tweede is een lage temperatuur in najaar van belang en vooral grote verschillen tussen dag- en nachttemperaturen zijn nadelig. het advies is dan ook om het temperatuurverloop gedurende de dag goed in de gaten te houden. Pas dus bijtijds de klimaatinstellingen in de wacht- en drachtstal aan. In de kraamstal is een frisse neuzen-systeem of andere manier van koeling van de zeugen van belang. Het is in de kraamstal vaak te warm voor de zeugen, zeker in de zomer.
Overige risicofactoren
Het najaar is de oorzaak, maar er zijn risicofactoren, gerelateerd aan stal of bedrijf. Die vergroten de kansen op problemen. Ze hebben vooral te maken met voeding en stress:
Voerniveau:
Het is belangrijk om in de kraamstal het conditieverlies te beperken tot 3 à 4 mm spek of tot 10 procent van het lichaamsgewicht. Verder leidt een laag voerniveau in het begin van de dracht tot lagere drachthormoonconcentraties en waardoor de dieren een verhoogde gevoeligheid krijgen voor opbreken. Als zeugen in het begin van de dracht niet individueel gevoerd kunnen worden ontstaan er soms grote verschillen in voeropname, wat eveneens ongunstig is. Na het dekken is een voerniveau gewenst van ongeveer 1,5 keer het onderhoudsniveau gedurende de eerste tien dagen. Van dag 10 tot 35 minstens 3 kg/dag en na de eerste maand niet te sterk omlaag, zeker als er geen individuele voedering kan worden toegepast.
Stress:
Vooral langdurige, chronische stress in het begin van de dracht is zeer ongunstig. Dat kan bijvoorbeeld komen door veel dieren in een relatief klein hok. Een kleine stabiele groep met omvang tot twintig zeugen is het meest kritisch. In dergelijke groepen is vaak sprake van voerconcurrentie (trog- of vloervoedering). In grote variabele groepen is het risico op najaarsverwerpen relatief klein, zeker als er een strobed gebruikt wordt.
Het advies met betrekking tot huisvesting is om bij voorkeur te werken met een stalsysteem met individuele voedering. In grotere groepen met mogelijkheden voor zeugen om zich te ‘verstoppen’ en andere zeugen te ontwijken, ontstaat minder stress. In stallen met weekgroepen, waarbij veel zeugen tegelijkertijd in zelfde gevoelige drachtfase verkeren, is de kans op najaarsverwerpen eveneens verhoogd.
Beeld: Ellen Meinen
Bron: GD