Verwarring over cijfers biggensterfte biologische sector: hoeveel hoger?
Sterfte van biggen en ander jongvee is al jaren een gevoelig onderwerp. Automatiseringsbedrijf Agrovision stopte daarom in 2016 met het naar buiten brengen van technische cijfers over de varkenshouderij, vanwege ophef in de media over de uitvalcijfers. De sector is intussen wel bezig met het verlagen van de biggensterfte. Uit een Kamerbrief die Schouten op 23 oktober stuurde, blijkt dat het rekenkundig gemiddelde uitvalspercentage van biggen tot de leeftijd van spenen op varkensbedrijven is gezakt van 13,4 procent in 2018 naar 12,2 procent in 2019. ‘De sector zet stappen voorwaarts door integraal te kijken naar welzijn en gezondheid van de dieren’, schrijft Schouten.
Biologische bedrijven zijn in de cijfers meegenomen, maar uit navraag bij het ministerie blijkt dat het niet duidelijk is of de biologische sector naar evenredigheid van de omvang in de procentgetallen is meegenomen. Verderop in de Kamerbrief staat dat de ‘biggensterfte in de biologische varkenshouderij hoger is dan bij gangbare houderijsystemen’. Maar hoeveel hoger? Bij het ministerie blijken er geen actuele cijfers te zijn over de vroegere biggensterfte in de biologische sector. Een woordvoerder verwijst naar de dit jaar uitgebrachte literatuurstudie van Wageningen Livestock Research over ‘vroege sterfte van biggen, kalveren en melkgeitenlammeren’.
1 van de belangrijkste conclusies uit de literatuurstudie is dat in Nederland de biggensterfte niet hoger lijkt dan in andere landen. Volgens onderzoekers is het ‘onmogelijk’ om uitval te verklaren op één of meerdere factoren. De voersamenstelling- en opname van de zeug, de kraamomgeving, de conditie van de zeug en het stressniveau tijdens de bevalling kunnen invloed hebben op de uitval. De verschillen per bedrijf kunnen ook groot zijn.
Als belangrijke oorzaak van uitval wordt het aantal levendgeboren biggen genoemd. Door een grotere worpgrootte is het geboortgewicht per big lager. Daardoor bestaat de kans dat minder vitale biggen sterven.
Cijfers betwijfeld
In het onderzoek schrijven onderzoekers dat op basis van literatuur de biggensterfte bij de biologische varkenshouderij hoger is. Als kanttekening wordt geplaatst dat er de afgelopen tien jaar weinig systematisch onderzoek is gedaan naar de sterfte van biggen. Door innovaties binnen de varkenshouderijen op het gebied van huisvesting en management kunnen de getallen op basis van literatuurstudies ‘worden betwijfeld’ en zijn veranderd.
Daardoor kunnen er geen duidelijke conclusie getrokken worden. Niet door de minister en ook niet door varkenshouders in de gangbare sector. Er is dus onderzoek nodig naar de daadwerkelijke actuele cijfers.
Paar procent hoger
Een woordvoerder schat namens de biologische sector voor deze site in dat de uitval maar 2 à 3 procent hoger is (inclusief de doodgeboren biggen) ten opzichte van de gangbare varkenshouderij. De spreker zegt dat bij de biologische sector het geboorteproces sneller gaat omdat de zeug 'los' werpt in het kraamhok. Het aantal levendgeboren biggen is daardoor in de biologische sector hoger. Daarnaast speelt 'doodliggen' een grotere rol in de biologische varkenshouderij.
De biologische sector zoekt naar meer sociale zeugen met een lager aantal levendgeboren biggen. Het werkt dus aan de vermindering van de uitvalcijfers, die nog niet officieel op papier staan.
Tekst: Bas Lageschaar
Bas Lageschaar groeide op tussen de weilanden in de Achterhoek. Daardoor had hij altijd al belangstelling voor de agrarische sector. Voor Agrio zit hij in de redactie politiek en beleid. Bas volgt het laatste (regionale) nieuws op de voet en schrijft voor de regionale websites en verschillende printuitgaven.
Beeld: Ellen Meinen
Bronnen: Ministerie, Biologische sector