Speendip blijft vraagtekens oproepen
Ook genetica speelt rol bij matige start in biggenstal
Casey Bradley is directeur van de Sunswine Group, een Amerikaans bedrijf dat grofweg innovaties, adviezen en strategieën combineert tot bedrijfsmatige ontwikkelingsplannen. Zij beschrijft in haar visie op de speendip de ontwikkeling dat deze biggen het om de één of andere reden lastig hebben in de eerste twee weken na het spenen, maar dat aan het eind van de mestperiode goed maken. Zij noemt daarbij het gegeven dat in de genetica lijnen beschikbaar zijn die juist het omgekeerde effect kennen, namelijk direct na het spenen een goede groei halen, maar deze halen aan het eind van de mestperiode weer mindere resultaten. In het streven naar een hoge groei in de mestfase is mogelijk, ongemerkt, een bepaalde selectie ontstaan van lijnen die lastig kunnen omgaan met de stress van het spenen.
Overigens is zij wel van mening dat de genetica niet het antwoord zal zijn op het voorkomen van de speendip. Een inventarisatie onder bedrijven in de Verenigde Staten leerde dat veel bedrijven ook de hoeveelheid beschikbare arbeid in de stallen een knelpunt vinden. Daarnaast stipt zij het nauwelijks meer gebruiken van dierlijk eiwit in de rantsoenen als mogelijk reden voor het optreden van de speendip. Het eiwit in het rantsoen van de varkens bestaat grotendeels uit plantaardige en synthetische aminozuren. Wellicht biedt het weer mogen gebruiken van diermeel in varkensvoer een nog weinig belicht voordeel voor biggen net na het spenen.
Daarnaast breekt zij nadrukkelijk de lans voor de aandacht voor de conditie van de zeug. De snelle groei van het aantal biggen per zeug per jaar maakt het nodig om een ander soort management op deze zeugen te ontwikkelen. Onder andere een snellere aanpassing van het rantsoen in de verschillende fases van de dracht- en zoogperiode om daarmee de zeug beter in staat te stellen de biggen voldoende energie en weerstand mee te geven. Zij geeft daarbij aan dat het kiezen van het goedkoopste rantsoen eigenlijk uit den boze is, daarvoor presteert de zeug op een te hoog niveau. Een verhoogde zeugensterfte en/of het vaker voorkomen van een baarmoederprolaps zouden indicator kunnen zijn voor onvoldoende zorg voor de hoogproductieve zeug.
Tekst: Henk Wassink