Willy Wolfkamp helpt bij opzet varkensbedrijf in Kenia - deel 1
Dag 1 Van manager ziekenhuis tot varkenshoudster
Op 3 september ben ik naar Kenia gevlogen en daar heb ik Irene voor het eerst in het echt ontmoet met haar familie die in een flatje op drie hoog wonen. In het sobere flatje zijn een keukentje, woonkamer, douche, wc en drie slaapkamers. Deze flat wordt bewoond door Irene en haar man en twee kinderen, haar zus met een kind en de kinderoppas. Dat de oppas inwoont, blijkt gebruikelijk te zijn, omdat de achtergrond van Irene toch wel van de betere komaf is. Haar vader heeft veelal in het buitenland voor de overheid gewerkt en Irene heeft onder meer op de universiteit gezeten waar ze een PR opleiding heeft genoten. Na haar opleiding werkte ze als manager in het ziekenhuis en toen de lonen in Kenia een aantal jaren terug instortte, is ze een bar restaurant begonnen samen met een vriend. De horeca gelegenheid draaide goed, maar door corona moest deze sluiten zonder ook maar enige vorm van hulp van de overheid.
Irene werd dus gedwongen een ander bestaan te gaan zoeken en raakte ze geïnteresseerd in varkenshouden. De varkensstal is gebouwd in Yimbo, dat ligt dicht tegen de grens van Uganda en dat is vanuit Nairobi 450 kilometer rijden. Yimbo is de plek van het ouderlijk huis waar haar inmiddels overleden vader is geboren. Haar moeder leeft daar nog en heeft een paar hectare grond en daar lopen onder meer wat vleesvee dat is betaald als bruidsschat voor haar.
Dag 2: Gespeende biggen zo scherp als een mes
De tweede dag van mijn reis bezoeken Irene haar man en ik varkensbedrijven om onder meer te kijken naar de varkens die in Kenia worden gehouden. Het eerste door ons geselecteerde bedrijf waren de varkens daadwerkelijk gekocht en de koop bestond uit twee dragende zeugen voor 1000 euro, 3 gelten ook voor 1000 euro en 13 biggen voor 800 euro voor de mesterij inclusief vervoer en twee dagen voer. De varkens zien er wel goed uit, maar zijn behoorlijk lichter dan de Nederlands soortgenoten. Hierna hebben nog meer bedrijven bezocht. We zien zeugen die in Nederland zouden worden afgevoerd, maar in Kenia gewoon biggen hebben. Zeugen met zes of zeven. Vleesvarkens die geen 80 kg wegen. Biggen die gespeend zijn, maar ogen zo scherp als een mes, omdat ze niet het juiste voer krijgen. Op het laatste bedrijf zijn we op verzoek van de eigenaar. Hij deed het bedrijf met twee zussen en bestaat uit een theeplantage, rijstplantage en wat diverse vruchten en dus ook wat varkens. Ze zitten alle drie op de universiteit, maar hij is heel duidelijk: ‘Met mijn opleiding is er voorlopig geen toekomst en daarom hebben we ons heil gezocht in de landbouw. Op het bedrijf van een oom en tante van ons.’
De plek waar dit laatste bedrijf staat, 50 kilometer ten Noorden van Nairobi vind ik heel bijzonder. Het is er zo rustig. Het enige geluid dat je hoort, zijn de vogels. De eerste verharde weg is twintig kilometer verder en elektra is er niet; behalve een lampje op solar en een stopcontact voor de oplader van de mobiele telefoon en belangrijk: de tv. Want waar je ook komt die zijn er overal. Door het gebrek aan elektriciteit wordt echter alles met de hand gedaan. Bijzonder leuke mensen en gastvrije mensen. Eind van de middag rijden we weer terug naar Nairobi over zandwegen die naar onze begrippen de naam van weg niet eens mogen hebben. Maar dat geldt ook voor de asfaltwegen met gaten van meer dan twintig centimeter diep en waar maar één regel telt: zoveel mogelijk links rijden en wie het laatste remt heeft voorrang. Zo komen we dus weer in Nairobi waar de meeste wegen opnieuw worden aangelegd en het daardoor nog lastiger is om te rijden door de uitermate slechte toestand van de noodwegen. De avond brengen we gezamenlijk door met en hapje eten en een Tusker, een halve liter bier met 4,2 procent alcohol.
Dag 3 Reis naar Usengi
Het is zondagmorgen; net iets vóór 6 uur en vertrekken voor de reis naar Yimbo. De plek waar de varkensstal staat. De reis blijkt een behoorlijk avontuur voor iemand die vooral het goede asfalt in Nederland heeft gevreten. 450 kilometer waar we bijna tien uur over doen. Vele wegen zijn zo slecht dat reizen een bijna onmogelijke opgave is, maar de Kenianen zien dat niet als een probleem. Het is al tientallen jaren zo. De overheid heeft geen geld en als er al ergens geld voor is, schijnt meer dan de helft van dit geld door corruptie te verdwijnen. De reis maakt veel indruk op me. Ik heb niet alleen tijd om met elkaar te praten, maar ook om naar het landschap te kijken. Een landschap dat zeer gevarieerd is naar gelang de plek waar je bent. Dat geldt ook voor het weer en temperatuur. Op ons vertrekpunt ten oosten van Nairobi, vijf kilometer vanaf het Nairobi Nationaal Park, is het warm. Na bijna 2 uur rijden ten westen van Nairobi is het aanmerkelijk kouder en na weer een uur rijden, overvalt de hitte me ineens. Dan rijden we door een gebied dat plotseling heel mistig is en dus nog kouder. Daarna volgt een rit over en door de bergen met wegen die zo steil zijn dat we terug moeten schakelen naar 15 km per uur maximaal.
Waar we ook komen en waar we ook gaan, er is overal handel. Alles maar dan ook letterlijk alles wordt te koop aangeboden langs de kant van de weg. Buiten de bewoonde wereld is het veelal stalletjes met voedsel dat geproduceerd wordt door de lokale bevolking. In de dorpen worden ook kleding, schoenen en eigenlijk alles wat je je maar kan bedenken verkocht. Altijd vanaf een kraampje of kleedje aan de openbare weg. En alles is handjeklaphandel. Geen vaste prijzen, onderhandelen is het devies. Ze vragen altijd een te hoge prijs, zeker aan een Mzungu wa kigeni ofwel een buitenlandse blanke man in het Swahilisch, en je komt altijd met een tegenbod met een prijs waarvan je vindt dat het product waard is. Als je ergens stopt, staan er direct tien mensen om je heen om hun product aan te bieden. Het is heel bijzonder om dit mee te maken. Je ziet dat de mensen armoede hebben maar ze zijn blij. Er wordt gelachen. Er wordt geleefd bij de dag. Als we vandaag maar te eten hebben. Morgen is er weer een nieuwe dag; kesho ni siku mpya. De producten, die worden aangeboden variëren behoorlijk. Het ene gebied is de verkoopwaar vooral soorten van bladgroente. In andere regio’s weer fruit of aardappelen als er lokaal veel aardappelen worden geteeld. Maar ook maiskolven, wandelstokken en noem maar op. Ik moet wel zeggen dat door de ogen van een Hollandse varkensboer die denkt in termen van efficiëntie, hier veel tijd verloren gaat met het wachten op een paar klanten. De Kenianen op het platteland leven echter van wat de boerderij opbrengt. Ze hebben zeer weinig kosten al kost de stroom per kilowatt wel bijna net zoveel als in Nederland en is de benzine ook bijna net zo duur. Als je er weinig van nodig hebt, is dat dan weer geen probleem.
Na een reis van bijna 10 uur komen we in Bondo aan. We stoppen even en een zwager van Irene komt ons welkom heten. De Tusker komt weer voor de dag en we hebben er gezellig een paar gedronken. De zwager, die ook in de hoofdstad Nairobi woont maar dan ten oosten van deze stad, heeft in Bondo een slachtkuikenbedrijfje met 400 slachtkuikens, dat hij een paar jaar geleden is begonnen. Ook uit bittere noodzaak. Daarmee kan hij en zijn gezin zich van een inkomen voorzien dat voldoende is voor Keniaanse begrippen. Na een uur rijden we weer verder. Wat opvalt, is dat er veel mensen aan de kant van de weg staan te wachten of ze lopen langs de weg. Het wachten is veel zittend op de brommer, wachten op een passagier, wachten op transport en noem maar op.
Uitiendelijk komen we, na 12 uur en over 450 kilometer met wegen vol kuilen en gaten, aan in Yimbo. De plek ligt op een steenworp afstand van het beroemde Victoriameer; de oorsprong van de rivier de Nijl. Het is ook de plek waar de moeder van Irene woont en de varkensstal staat. De begroeting is hartelijk. Ze lacht en praat. Ze is oprecht blij me te zien. Natuurlijk heeft ze mijn naam wel eens gehoord, maar mij nooit gezien of gesproken. We lopen samen naar de varkensstal en kijken samen vol bewondering. Ik had tijdens de bouw al verschillende video’s gezien, maar met eigen ogen is dat heel anders. Ondanks dat het een zeer sobere stal is, is het voor Keniaanse denkbeelden, en naar de stallen die we de dag ervoor hebben gezien, een zeer luxe stal.
Na het eten, dat vooral bestond uit aardappelen en kip, wil ik naar bed gaan. De reis was namelijk best vermoeiend, maar het gaat toch weer anders. We moeten namelijk voor onze slaapplaats nog een kwartiertje rijden, zodat Irene ‘s man en ik bij een vriend kunnen slapen. Onderweg wordt er gebeld, maar de vriend zit nog in een restaurant waar we eerst naar toe gaan. Het restaurant blijkt een soort van dancing te zijn waar een band optreedt. De band zingt louter in zijn eigen taal van de Lou stam waar ze van blijkbaar van afstammen. Eenmaal binnen ben je als ‘blanke’ een bezienswaardigheid. Er komt niet iedere dag een Mzungu op bezoek in de diepe binnenlanden van Kenia.
Maar de Tusker smaakt wederom goed en het is maar goed dat de dancing door de corona op tijd moet sluiten; anders was ik wellicht dronken geworden. Overigens betekent Mzungu letterlijk ‘de man die overal is’. Zoals de Europeaan weinig verschil ziet in Afrikaanse mensen, zo zien de Afrikaners weinig verschil in blanke mensen en lijkt iedere blanke op elkaar. Alsof ze overal telkens dezelfde blanke man zien opduiken. Eenmaal met zijn allen in de auto gaan we niet direct naar de slaapplaats. Eerst moeten we de vriendinnen naar huis brengen en daarna komen we pas bij het huis van de vriend waar ik eindelijk, na een dag vol nieuwe indrukken, in slaap val met de krekels luid tjirpend op de achtergrond.