Biggen & immuniteit: maternale immuniteit en maternale interferentie
Wat is de functie van antistoffen?
De belangrijkste functie van antistoffen is het neutraliseren van ziekteverwekkers op het moment dat de big daarmee in aanraking komt.
Er zijn verschillende soorten antistoffen (o.a. IgA, IgG en IgM), waarvan IgG de belangrijkste component in biest is en IgA de belangrijkste component in melk. IgG antistoffen hebben een Y-vorm met bindingsplaatsen voor antigenen, de ziekteverwekkers. Deze bindingsplaatsen zijn specifiek, een antistof kan dus alleen de passende antigenen binden. De binding kan verschillende effecten hebben, bijvoorbeeld het markeren van de ziekteverwekker zodat het immuunsysteem deze gaat opruimen, of neutralisatie. Neutralisatie zorgt ervoor dat de ziekteverwekkers als het ware wordt weggevangen. Daardoor kan de ziekteverwekker geen interactie meer hebben met de cellen van het varken en dus geen schade meer aanrichten.
Maternale antistoffen beschermen de biggen tegen ziektekiemen die ze al vroeg in het leven tegenkomen, maar kunnen ook een nadelig effect hebben bij vaccinatie; dat noemen we maternale interferentie.
Hoe werkt maternale interferentie?
De functie van vaccins is het opwekken van bescherming maar zonder ziekte te veroorzaken. Met andere woorden, vaccins activeren het immuunsysteem om zich te beschermen tegen toekomstige veldinfecties. Maar als maternale antistoffen ervoor zorgen dat biggen niet ziek worden door de neutralisatie van een ziekteverwekker, wat gebeurt er dan met een vaccin? Het spreekt voor zich dat de maternale antistoffen ook aan het vaccin kunnen binden. Deze interactie kan de vaccinatie op twee manieren negatief beïnvloeden. Als eerste door neutralisatie van het vaccin en daarmee vermindering van de werkzaamheid. Dit is een bekend fenomeen voor bijvoorbeeld vaccinatie tegen het Parvovirus. Ook voor levende vaccins, bijvoorbeeld tegen het PRRS-virus, kan dit gevolgen hebben. Een levend vaccinvirus moet zich namelijk kunnen vermenigvuldigen om een goede immuunrespons op te wekken. Deze vermenigvuldiging kan verstoord worden door de neutralisatie van het vaccin.
Het tweede mechanisme dat kan zorgen voor een negatief effect van de maternale immuniteit is met name van toepassing bij levende vaccins. Maternale antistoffen kunnen de opname van virus deeltjes door cellen stimuleren, waardoor de ernst van de vaccin-infectie verergerd wordt en er meer klinische verschijnselen gezien kunnen worden. Dit kan gevolgen hebben voor de veiligheid van een vaccin. Daarbij is het goed te realiseren dat jonge biggen, in vergelijking met oudere biggen, vatbaarder zijn voor bijwerking, zoals een paar dagen minder drinken. Een groeiachterstand die vroeg in het leven opgelopen wordt, kan tot laat in de mestfase blijven aanhouden. Dit kan zowel economische gevolgen hebben als ongewenst zijn voor de bedrijfsvoering (all-in/all-out management, reiniging en desinfectie etc.).
De maternale immuniteit is het hoogst bij jonge biggen en neemt af naarmate de biggen ouder worden, tot deze in de meeste gevallen helemaal verdwenen is in de gespeende biggen fase. Hoe hoger de maternale immuniteit, des te groter het effect ervan op vaccinaties kan zijn. Een belangrijk gegeven als het gaat om het bepalen van het optimale tijdstip van biggenvaccinatie.
Bewust het optimale vaccinatiemoment bepalen?
Voor het bepalen van het optimale tijdstip van biggenvaccinatie is het essentieel om de bedrijfssituatie goed in kaart te brengen. Diagnostiek is daarbij een onmisbaar hulpmiddel.
Het uitvoeren van een serologisch profiel, waarbij zowel gelten, zeugen, biggen en vleesvarkens meegenomen worden is een goede methode om de bedrijfssituatie in kaart te brengen. Bij de interpretatie van de resultaten is het van belang om niet alleen rekening te houden met de hoogte van de antistoffen in de verschillende groepen, maar ook de variatie binnen een groep te bekijken. Om de timing van veldinfecties en de bedrijfsspecifieke situatie nog beter in kaart te brengen, kan aanvullend onderzoek naar specifieke ziekteverwekkers met bijvoorbeeld PCR-testen uitgevoerd worden.
In de ideale wereld zou voor elke biggenvaccinatie bekend moeten zijn hoe hoog de maternale immuniteit is en wanneer veldinfecties optreden, om zo het optimale vaccinatie tijdstip te bepalen en dus het optimale resultaat te bereiken.
In de praktijk wordt er regelmatig een vaccinatietijdstip gekozen vanwege praktische overwegingen, bijvoorbeeld omdat er op een bepaald moment ook andere behandelingen plaatsvinden en/of er extra hulp beschikbaar is. Uiteraard streven we naar een gulden middenweg: als iedere varkenshouder zich bewust is van het belang van maternale immuniteit, en mogelijke interferentie met vaccinatie, kunnen we er bewust mee omgaan.
Dat betekent ook direct, dat we ons ervan bewust moeten zijn dat verschillende veranderingen een effect kunnen hebben op de maternale immuniteit en de vaccinatiestrategie. Denk bijvoorbeeld aan veranderingen in de gezondheidsstatus van zeugen, het biest- en kraamstalmanagement, de speenleeftijd of het vaccintype. Bij dergelijke veranderingen is het van belang om aan de hand van diagnostiek te monitoren of de toegepaste vaccinatiestrategie passend is bij de situatie op het bedrijf. Uiteraard is een dergelijke evaluatie ook van belang als er klinische verschijnselen optreden of het vaccin niet het gewenste effect heeft.
Conclusie
Wees u bewust van het belang van maternale immuniteit, niet alleen voor overleving, gezondheid en groei, maar ook voor mogelijke interferentie met vaccinatie. Hoe hoger de maternale immuniteit, hoe groter het effect op vaccinaties kan zijn. Bepaal aan de hand van diagnostiek het optimale vaccinatie tijdstip op uw bedrijf. Onthoud daarbij de gouden regel: vaccineer zo laat mogelijk, en zo vroeg als nodig!
Wilt u uw bedrijfsspecifieke situatie in kaart brengen ? Vraag een serumprofiel aan via uw bedrijfsdierenarts of neem contact op met één van onze varkensdierenartsen; Maartje Wilhelm +31 6 8264 5058, Josine Beek +31 6 8299 1395, Linda Peeters +31 6 1431 0007, Denise Meijer + 31 6 8215 8554 of Theo Vercammen + 31 6 3024 9632.
Tekst: Hipra, externe deskundigen
Beeld: Hipra