Ondervoorzitter Vlaams Parlement Joke Schauvliege
Opinie: 'Waarom intensieve landbouw het probleem (niet) is'

2021 werd een jaar met de ene verrassing van de andere. 2021 zou het jaar van de coronabevrijding worden, maar werd het niet. Corona zou plooien, maar plooide niet. De Brexit leek het einde van een eindeloos debat, maar voor de vissers werd het dit duidelijk niet. En waar gedacht werd dat er rechtszekerheid was voor wie wil ondernemen, kwam er als klap op de vuurpijl in februari een arrest bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen, die het hele Vlaamse omgevingsbeleid op haar grondvesten deed daveren. De programmatische aanpak stikstof (PAS), waardoor het jarenlang mogelijk was om bedrijven te laten exploiteren met de nodige omzichtigheid voor de natuur, lag meteen aan diggelen. Extra maatregelen bleken nodig.
Een definitieve, nieuwe PAS is er nog niet. Dit is niet per sé een slechte zaak. De PAS heeft een enorme impact op bedrijfsvoering bij Vlaamse landbouwers en andere ondernemers. Dit proces duurt wellicht te lang, zeker voor wie moet wachten op een nieuwe PAS. Toch is het nodig om dit proces ten gronde te voeren, op basis van objectieve gegevens. En die objectieve gegevens daar ontbreekt het aan in dit debat. Het PAS debat is sinds jaren een debat waar de ratio de duimen moet leggen voor een debat dat vol zit van vaak emotionele oneliners, wat de objectiviteit niet ten goede komt.
Intensieve veeteelt te PAS en te ONPAS
Reeds een paar jaar wordt te ‘pas’ en te ‘onpas’ de intensieve veeteelt aangehaald als het grote probleem in Vlaanderen. Maar is dat ook zo? Ook hier is er meer dan ooit nood aan objectieve analyses gebaseerd op feiten in plaats van op emotie. Intensieve veehouderij is niet-grondgebonden veehouderij, een vorm van intensieve landbouw. Dit zijn dus bedrijven die niet gebonden zijn aan land voor hun voedselvoorziening. In het kader van de omgevingsvergunning iser een handleiding opgemaakt van wat er onder intensieve landbouw moet worden verstaan.
Wat is de impact op de mens?
Een studie uitgevoerd door het Vlaams Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) is alvast formeel. Er is momenteel geen wetenschappelijk bewijs dat wonen in de omgeving van veeteeltbedrijven in Vlaanderen schadelijk is voor de gezondheid. Een groot aandeel van de onderzochte theoretische gezondheidsrisico’s, specifiek voor omwonenden, is niet aanwezig of het effect ervan is niet bewezen.
Stikstof: Wat is de impact op de omgeving?
Dat industrie en intensieve landbouwbedrijven een effect hebben op de lucht, water, bodem en klimaat is een feit. Daarom ook dat ze over een omgevingsvergunning moeten beschikken en niet zo maar overal kunnen ingepland worden. Voor een vergunning verleend wordt, onderzoekt men wat de impact is en worden voorwaarden opgelegd die de impact moeten verkleinen. Vlaanderen is een dichtbevolkte regio met veel industrie en verkeer en ook een belangrijke landbouwactiviteit
Hierbij zijn een aantal belangrijke kanttekeningen te maken. Ten eerste is stikstof niet zo een lokaal probleem als soms gezegd wordt. Ongeveer de helft van de stikstof, die neerslaat op Vlaamse bodem, komt overgewaaid uit het buitenland. Het gaat dan voornamelijk om NOx, die verder kan reizen dan ammoniak. NOx is vooral afkomstig van industrie en verkeer. De ammoniak die uitgestoten wordt door veehouderijen en mestverwerkers, komt vooral dicht in de buurt terug neergedaald. Een oplossing die dan wel eens gemakkelijk op tafel wordt gelegd is de afbouw van de veestapel. Als de bedrijven verdwijnen, dan verdwijnt de stikstof en daarmee het probleem. Als je met een zeer enge blik naar Vlaanderen kijkt, lijkt dit misschien zo. Toch zitten er vier denkfouten in deze redenering.
Ten onrechte wordt de intensieve veeteelt afgeschilderd als de grootste bedreiging voor stikstofgevoelige natuur
Ten eerste is de intensieve veehouderij niet meer deze van 20 jaar geleden. Ten onrechte wordt de intensieve veeteelt afgeschilderd als de grootste bedreiging voor stikstofgevoelige natuur. Vooral tussen 2000 en 2007 daalden de stikstofemissies van de landbouw enorm. Daarna is er een periode van stagnatie, maar sinds 2014 kunnen we terug een daling optekenen. Onze Vlaamse landbouwsector, onderneemt reeds 20 jaar actie om de impact te verminderen, net zoals andere sectoren dat doen.
Ten tweede zijn intensieve veebedrijven veroordeeld tot het platteland. In woonkernen en dicht bij de dorpskernen worden ze al zeker niet gedoogd. En nu ze ver weg van de bewoonde gebieden verhuisd zijn, lijken ze de grootste bedreiging voor de natuurgebieden waar ze door de aard van hun activiteiten hier en daar mee verweven zijn.
Ten derde stellen we vast dat nieuwere stallen, waar doorgaans meer dieren in gehuisvest zijn, een lagere ammoniakuitstoot optekenen dan kleinere, oudere stallen. Dit komt omdat Vlaanderen eist dat er steeds met de best beschikbare technieken gewerkt wordt. We mogen dus niet vervallen in een discussie waarin het aantal pootjes het belangrijkste is.
Ten vierde heeft het in het kader van de stikstofdepositie in Vlaanderen weinig zin om vlees en melk elders te produceren en onze eigen consumptie te importeren uit landen die het niet zo nauw nemen ecologische zorg als het vooruitstrevend Vlaanderen. Bovendien heb je in bijvoorbeeld Zuid-Amerika ruim drie koeien nodig om dezelfde vlees en melkproductie te realiseren als in Vlaanderen. Om dan nog maar te zwijgen over de ecologische voetafdruk die kan tellen als je het vlees 10.000 kilometer laat transporteren om hier geconsumeerd te worden. En om dan nog maar ook eens dierenwelzijn onder de Zuid-Amerikaanse mat te vegen. En ook het idee dat lokaal de veestapel afgebouwd moet worden om tot betere CO2 cijfers te komen, is achterhaald
Niet zoveel landen in de wereld slagen erin om economie, ecologie en dierenwelzijn op deze manier te combineren
Kortom, ook als het over stikstofdepositie gaat, moeten we niet blozen als het over onze Vlaamse veehouderij gaat. Ze behoort immers tot de wereldtop zowel qua productiecijfers, milieubewustzijn en dierenwelzijn. Niet zoveel landen in de wereld slagen erin om economie, ecologie en dierenwelzijn op deze manier te combineren.
Men vraagt zich soms af of de export van vlees wel zinnig is? Staal en chemie worden bijvoorbeeld met overmaat geproduceerd in België, maar bij voedsel zou dat niet mogen? Maar terzelfdertijd willen wij als consumenten steeds gevarieerd eten. Vandaag zijn aardappelen okee, maar morgen willen we een appelsien of rijst. Export en import zijn dus onvermijdelijk.
Vlaanderen werkt binnen en met Europa
Vlaanderen is geen eiland. De Europese impact is groot. De habitatrichtlijnen vinden hun oorsprong in de Europese besluitvorming. Maar we mogen ook terecht vragen stellen aan Europa ons bij te staan bij de implementatie van richtlijnen die in het bijzonder de intensieve veehouderij kunnen treffen.
Voor mij is het zonneklaar. Als onze landbouwbedrijven in staat blijken hun impact op lucht, water en bodem onder controle te houden binnen onze strenge regelgeving, is er geen enkele reden om de grootte en intensiteit van het bedrijf als maatstaaf te nemen of het al dan niet mag bestaan. Ik ben ook grote pleitbezorger voor dezelfde rechtszekere regels in Europa en de handhaving ervan. We mogen het debat niet voeren op basis van emotie, maar moeten oog hebben voor duurzame oplossingen waarbij innovatie, economische realiteit van deze landbouwbedrijven en niet in het minst van de consument centraal staat. Maar bovenal ook met respect voor de mensen en gezinnen die achter het landbouwbedrijf staan. Dit zijn geen multinationals, maar onze eigen buren die al jarenlang ondernemen en voor voldoende en veilig voedsel zorgen, ook in coronatijden.
Mijn wens voor dit jaareinde is dan ook dat de rede mag terugkeren in het debat over landbouw en vooral dat de geslepen messen tussen landbouw en natuur worden opgeborgen.
Tekst: Joke Schauvliege
Beeld: Wim Kooijman