Resultaten laten zien dat biestmanagement bij jonge zeugen extra aandacht verdient.
In dit tweede kennisartikel over het Noaberbig biestproject (klik hier voor deel 1) gaan we dieper in op verschillen in de biestscore naargelang het worpnummer van de zeug.
Risicofactor: worpnummer
Biggen van eerste worps zeugen hebben gemiddeld een lager geboortegewicht, groeien langzamer en hebben een hoger uitvalspercentage dan biggen van oudere worps zeugen. In de literatuur zijn daar verschillende hypotheses voor te vinden. Het zou kunnen liggen aan een lagere biest- en melkproductie bij jonge zeugen, een minder goede biest- en melkkwaliteit (lager gehalte aan voeding- en afweerstoffen) en/of een verminderde opnamecapaciteit bij biggen van jonge zeugen.
Aan de hand van de HIPRA Biestcheck hebben we voor de Noaberbig bedrijven onderzocht of er verschil bestaat in de biestopname bij biggen naargelang het worpnummer van de zeug. Van 106 tomen werden gegevens verzameld en gekoppeld aan de resultaten van 536 bloedmonsters.
De HIPRA Biestcheck is gebaseerd op een vergelijking van de hoeveelheid vlekziekte antilichamen (“titer”) van biggen ten opzichte van de zeug. Voor de analyse zijn daarom de vlekziekte titers van zowel de zeugen als de biggen van belang. We streven ernaar dat de titer van de biggen minimaal even hoog is als die van de zeugen.
Binnen de groep van Noaberbig bedrijven waren er duidelijk verschillen naargelang het worpnummer van de zeug (Figuur 2):
- Jonge zeugen, 1e en 2e worps, hebben lagere vlekziekte titers dan oudere worpszeugen.
- Biggen van 1e worps zeugen vertonen de laagste vlekziekte titer. Dat is te verklaren door de eveneens lage vlekziekte titer bij deze zeugen (in vergelijking met oudere worps zeugen).
- Biggen van 2e tot en met 6e worps zeugen hadden de hoogste biestopname. Zij halen gemiddeld een hogere vlekziekte titer dan hun moeders (worpnummer 5 uitgezonderd).
- Hoewel de oudste zeugen (worpnummer 7+) gemiddeld de hoogste vlekziekte titer hebben, geldt dat niet voor hun biggen. Mogelijke redenen hiervoor zijn een lagere beschikbaarheid van biest of een minder goede opname door de biggen.
Maternale immuniteit is van cruciaal belang voor de bescherming van biggen in de eerste levensweken. Figuur 3 laat zien dat biggen van eerste worps zeugen een beduidend lagere biestscore haalden in vergelijking met biggen van oudere worps zeugen. Dit maakt duidelijk dat het biestmanagement bij jonge zeugen extra aandacht verdient.
Praktisch gezien kunnen we weinig bijsturen aan de hoeveelheid biest die een zeug produceert. We kunnen wel de biestkwaliteit en biestopname verbeteren. Het verhogen van de biestkwaliteit van jonge zeugen kan via een bedrijfsspecifiek adaptatie- en vaccinatie protocol voor de gelten. Op die manier wordt de maternale immuniteit gestimuleerd. Daarnaast kan extra aandacht en toezicht in de kraamstal bijdragen aan het verbeteren van de biestopname door de biggen. Denk hierbij aan biggen snel droog krijgen, aan de uier te leggen en split-suckling toe te passen.
Wilt u graag de biestopname op uw bedrijf in kaart brengen? Vraag een HIPRA Biestcheck aan via uw bedrijfsdierenarts of neem contact op met één van onze varkensdierenartsen; Maartje Wilhelm +31 6 8264 5058, Josine Beek +31 6 8299 1395, Linda Peeters +31 6 1431 0007 of Theo Vercammen + 31 6 3024 9632.