Van der Wal houdt vast aan rekenkundige ondergrens depositieberekeningen
De minister presenteert in de Kamerbrief haar eerste bevindingen van een TNO-rapport. TNO heeft in opdracht van het ministerie van LNV onderzoek gedaan naar de modelmatige onderbouwing en afbakening in de berekening van stikstofdepositie vanuit individuele emissiebronnen. Dit onderzoek vloeit voort uit een advies van de commissie-Hordijk.
Dat onderzoek kent twee fasen. De eerste fase omvat een onderzoek op basis van beschikbare kennis en inzichten over de werking van de rekenmodellen. In fase 2 zijn nadere kwantitatieve analyses uitgevoerd. Ook werd een verkenning gedaan naar een rekenkundige ondergrens.
Onzekerheid
Uit een gevoeligheidsanalyse met het STACKS-model blijkt dat de onzekerheid in de berekende depositie van een enkele bron na enkele tientallen kilometers sterk toeneemt, zowel voor ammoniak als voor stikstofoxiden. Ook blijkt de onzekerheid in depositieberekening afkomstig van een enkele bron duidelijk groter te zijn dan die voor de som van meerdere bronnen. Volgens het TNO-rapport is de onzekerheid in de schatting van de depositie van vijftien bronnen een factor 2 tot 3 kleiner dan die in de schatting voor één bron.
De resultaten van deze gevoeligheidsanalyse gelden naar oordeel van de onderzoekers ook voor de onzekerheid in relatie tot de afstand van depositiebijdragen van een individuele bron, berekend met OPS, dat wordt gebruikt in Aerius. Tevens concluderen de onderzoekers dat de uitgevoerde onzekerheidsanalyse een onderschatting geeft van de werkelijke onzekerheid.
25 kilometer
De bevindingen van TNO ondersteunen volgens Van der Wal de argumenten voor het hanteren van een maximale rekenafstand van 25 kilometer. Belangrijkste argument voor het bepalen van de afbakening is dat modellen gevalideerd behoren te zijn binnen het toepassingsbereik. Dit is voor individuele bronnen gebeurd tot afstanden tot 20 kilometer. Om Aerius aan te laten sluiten op het toepassingsbereik is de maximale rekenafstand voor individuele emissiebronnen bepaald op 25 kilometer.
Rekenkundige ondergrens
De rekenkundige ondergrens voor de berekende depositiebijdrage die Aerius hanteert, is 0,005 mol per hectare per jaar. De bijdrage van een project op een natuurgebied waar de KDW wordt overschreden of benaderd, wordt berekend tot deze rekenkundige ondergrens. Bijdragen daar onder worden niet beoordeeld. De keuze voor deze ondergrens is in 2019 puur gemaakt op basis van systeemtechnische redenen, om te voorkomen dat computersystemen zouden vastlopen.
De onderzoekers van TNO reiken argumenten aan om vanuit de fysica te kiezen voor een rekenkundige ondergrens voor de depositie tussen 1 en 10 mol per hectare per jaar. Zo wordt in Duitsland op basis van dezelfde argumenten gerekend met een ondergrens van 21 mol per hectare per jaar, blijkens het rapport.
Maar de eventuele keuze voor een hogere ondergrens betekent niet dat de depositie hiermee verdwijnt, schrijft de minister. Wel zou het betekenen dat veel minder projecten een vergunning nodig hebben in het kader van de Wet natuurbescherming, waardoor de totale depositie kan toenemen ten opzichte van de situatie met de huidige rekenkundige ondergrens. Als daarmee de doelstelling uit het coalitieakkoord (minimaal 74% van het areaal stikstofgevoelige natuur in beschermde Natura 2000-gebieden onder de KDW in 2030) in gevaar komt, zijn aanvullende maatregelen nodig. Dit leidt dan tot een verschuiving van project-specifieke naar generieke maatregelen, schrijft de minister.
Geen ruimte
Op korte termijn ziet zij daarom geen ruimte voor een hogere rekenkundige ondergrens, mede gelet op de huidige staat van de natuur en de prioriteit die het kabinet geeft aan het treffen van noodzakelijk bron- en natuurmaatregelen voor behoud en verbetering van de natuur in Natura 2000-gebieden. Daarom houdt Van der Wal vast aan de huidige rekenkundige ondergrens van 0,005 mol/ha/jaar.
Als er in de toekomst ruimte komt voor een hogere rekenkundige ondergrens of een beleidsmatig gekozen drempelwaarde, is het logisch nader te onderzoeken welke invloed het hanteren van deze hogere rekenkundige ondergrens of drempelwaarde heeft op de vergunningverlening en de totale depositie en de in dat verband mogelijk benodigde aanvullende passende maatregelen. ‘Ik zie het TNO-onderzoek als een eerste stap in het onderzoek naar wat een rekenkundige ondergrens zou kunnen zijn, gebaseerd op fysische- en model-technische overwegingen.’ De resultaten van het TNO-onderzoek zullen in ieder geval worden betrokken in het Nationaal Kennisprogramma Stikstof.
Tekst: Gineke Mons
Gineke Mons (1970) groeide op op een biologisch melkveebedrijf in Gelderland. Na haar studie journalistiek werkte ze 13 jaar bij het Agrarisch Dagblad. Sinds 2008 is ze freelance (landbouw)journalist, met het accent op veehouderij en diergezondheid.
Beeld: Ellen Meinen
Bronnen: Ministerie van Landbouw, Natuur, Voedselkwaliteit