WUR-onderzoekers: ‘KDW geschikt voor nationaal beleid, minder voor lokaal’
De KDW’s zouden volgens een studie van Matt Briggs en Jaap Hanekamp in het tijdschrift Dose-Response ongeschikt zijn als risico-indicator voor effecten op natuur. In een position paper hebben beiden hun kritiek op KDW’s nog eens samengevat voor een Tweede Kamer-debat. Ze sommen een groot aantal problemen op waarbij zijn grootste bezwaar is dat KDW’s zo onzeker zijn dat ze nooit gebruikt mogen worden in het stikstofbeleid. In een reactie, gepubliceerd in Nature Today, weerleggen WUR-hoogleraren Wim de Vries, Han van Dobben en Wieger Wamelink de bevindingen van Hanekamp.
Schade-indicatoren
Hanekamp vindt onder meer dat de definitie van KDW omtrent het begrip schade onvoldoende nauwkeurig zou zijn gedefinieerd, onduidelijk is ‘over welke schadelijke effecten’ er optreden en dat bijbehorende schade-indicatoren - zoals bodem-pH, chemische plantsamenstelling en aantallen soorten - niet helder zou zijn of dit daadwerkelijk van belang is. De onderzoekers stellen dat er duizenden publicaties zijn over de effecten van zure depositie en dat wel degelijk bekend is dat de schade-indicatoren daadwerkelijk van belang zijn. Uit de reactie van de WUR-onderzoekers wordt niet duidelijk naar welke studies zij precies refereren en waarom die studies wel relevant zijn in relatie tot de KDW’s.
Overschatting KDW
Een tweede kritiekpunt van Hanekamp is dat KDW’s gecreëerd zijn uit observationele en experimentele studies met veel uiteenlopende metingen en berekende resultaten. Om deze vervolgens samen te voegen tot een enkelvoudige KDW-waarde is volgens Hanekamp wetenschappelijk misleidend en uiteindelijk onverdedigbaar.
De hoogleraren van de Wageningen universiteit geven echter aan dat er stikstofadditie-experimenten zijn (met de nodige beperkingen) en dat er bij dit soort experimenten de KDW eerder wordt overschat, terwijl ze in werkelijkheid lager kunnen liggen. Ook zijn er observatiestudies beschikbaar. De KDW is dan gerelateerd aan de stikstofdepositie waarbij sprake is van een significant waarneembare achteruitgang in aantallen plantensoorten. Het toepassen van statistische significantie-grenzen, wat Hanekamp bekritiseert, is daarbij volgens de onderzoekers algemeen geaccepteerd wetenschappelijk gebruik.
Voordeel van observatiestudies is dat de effecten gekoppeld zijn aan de voorkomende depositie gedurende langere tijd. Het nadeel is echter dat andere factoren dan depositie alleen ook een rol spelen bij de effecten op de natuur en dat er een bepaalde mate van subjectiviteit is om de factoren te interpreteren. De onderzoekers geven beide methoden een onzekerheid hebben en dat Hanekamp gelijk heeft, maar omdat elke methode onafhankelijk is, worden ze waar mogelijk gecombineerd om zo tot een goede inschatting te komen van de bandbreedtes in de KDW, aldus de onderzoekers.
Kleine meetplots
Een groot punt van kritiek door Hanekamp zijn de studies op veel te kleine meetplots van soms 10 bij 10 centimeters en dat resultaten van dergelijke studies niet mogen worden opgeschaald naar veel grotere oppervlaktes. Maar de onderzoekers stellen dat deze kleine plots vooral in het hoogveen zijn gebruikt, vanwege een kleinschalig patroon van bulten en slenken. De resultanten zijn goed bruikbaar naar de mening van de onderzoekers. Op graslanden, heide en in de bossen zijn bovendien de plots aanzienlijk groter en zijn er ook kasexperimenten uitgevoerd.
Onzekerheden studies
De WUR-onderzoekers concluderen dat er in het algemeen een redelijk goede overeenstemming blijkt te zijn tussen de KDW’s die met modellen en met experimentele of observationele studies zijn afgeleid. Ze geven ook aan dat het volkomen juist is dat die KDW’s een intrinsieke onzekerheid hebben. Algemeen kan worden gesteld dat de onzekerheid in de landelijk gemiddelde KDW relatief klein is, maar dat de onzekerheid in de KDW op een gegeven plek, zoals een deel van een Natura 2000-gebied, groot is. De implicatie van onzekerheden in KDW’s is echter niet dat ze geen betekenis zouden hebben in het stikstofbeleid en dat er geen basis zou zijn voor reductie in de stikstofuitstoot.
50 procent onzekerheid kan op nationaal niveau uitgevlakt worden, maar op lokaal niveau voor een over- en onderschatting zorgen. De onnauwkeurigheid impliceert volgens de onderzoekers dat er een onderbouwing is voor een meer generiek provinciaal vergunningsbeleid, gebaseerd op een emissieplafond per provincie en niet op lokale toetsingen op depositie met een minieme grenswaarde als criterium. Iets dat commissie Hordijk ook al aangaf. Oftewel provincies moeten bepalen waar de emissie gereduceerd gaan worden om het emissieplafond te bereiken.
Zorgvuldige reactie
Jaap Hanekamp wil vooralsnog niet reageren op de publicatie van de WUR-onderzoekers, maar komt binnenkort met een zorgvuldige reactie, waarin hij specifiek ingaat op de punten die de onderzoekers naar voren halen en zaken die ze niet hebben behandeld in de publicatie in Nature Today, maar wel relevant zijn voor een goed oordeel omtrent de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van KDW.