Speelt coccidiose ook bij uw biggen?
Monstername
Om oöcysten te kunnen aantonen, moeten de mestmonsters verzameld worden op het juiste tijdstip. Dit wil zeggen op het moment dat de biggen oöcysten uitscheiden. Bij individuele dieren vertoont de uitscheiding van oöcysten twee pieken. Een eerste piek treedt op 5 tot 6 dagen na de infectie, de tweede piek volgt ongeveer 1 week later. Aangezien biggen meestal in de eerste levensweek besmet worden, zullen ze dus pas in de tweede levensweek voor de eerste keer oöcysten uitscheiden. Daarom worden biggen best pas rond de leeftijd van 14 dagen bemonsterd. Bij individuele dieren is de duur van de uitscheiding bovendien vrij kort (gemiddeld 4-5 dagen). Daarom kan het nuttig zijn om biggen op verschillende leeftijden te bemonsteren en om een mengmonster van meerdere biggen van een toom te onderzoeken.
Nieuwe techniek beschikbaar
Voor het aantonen van oöcysten in mestmonsters waren er tot voor kort 2 methodes beschikbaar, de flotatie methode en de autofluorescentie methode. Bij de flotatie methode wordt een hoeveelheid mest opgelost in een speciale flotatievloeistof, waardoor de oöcysten gaan drijven. Daarna wordt de mest gezeefd om de grove delen te verwijderen en vervolgens wordt er onder de microscoop gekeken of en hoeveel oöcysten er aanwezig zijn. Nadeel van deze techniek is dat de detectie van oöcysten bemoeilijkt kan worden door het hoge vetgehalte van de mest van zuigende biggen. De oöcysten kunnen vast blijven zitten in de vetpropjes in de mest, waardoor ze niet gaan drijven in de flotatievloeistof en dus niet gedetecteerd worden (1).
Bij de autofluorescentie methode wordt mest uitgesmeerd op een microscoop glaasje. Dit monster wordt dan bekeken onder een microscoop met een speciale UV-lamp. De oöcysten lichten op door het UV-licht en kunnen zo geteld worden. Deze methode is gevoeliger dan de flotatie methode, maar wordt niet routinematig uitgevoerd in een Nederlands laboratorium.
Sinds kort stelt Ceva in samenwerking met het laboratorium van Dierengezondheidszorg (DGZ) Vlaanderen (België) een nieuwe PCR-test ter beschikking voor het aantonen en kwantificeren van C. suis. Met deze PCR-test wordt het genetisch materiaal van de parasiet (alle levensstadia, incl. de oöcysten) in de mest opgespoord. Deze techniek is gevoeliger dan de flotatie en autofluorescentie methode.
Onderzoek ook nuttig op bedrijven met tegenvallende groei
Een coccidiose infectie kan ook een subklinisch verloop kennen. Dit wil zeggen dat biggen wel geïnfecteerd zijn, maar dat ze geen klinische symptomen zoals diarree vertonen. Ook bij subklinisch geïnfecteerde biggen zorgt de beschadiging van het darmslijmvlies voor een verstoring van de verterings- en absorptieprocessen in de dunne darm, met als gevolg een verminderde opname van voedingsstoffen en water. Onderzoek van de universiteit van Gent toont aan dat geïnfecteerde biggen die geen diarree vertonen toch een groeivertraging oplopen en dat ook subklinische coccidiose-infecties economisch belangrijk zijn (2). Daarom is het toch nuttig om coccidiose onderzoek uit te voeren op bedrijven waar geen diarree, maar wel een ongelijke of tegenvallende groei bij de zuigende biggen wordt vastgesteld.
Conclusie
Door onderzoek van mestmonsters kan aangetoond worden of coccidiose op uw bedrijf aanwezig is. Recent is hiervoor een nieuwe en meer gevoelige PCR-test ontwikkeld.
Wil u weten of coccidiose ook op uw bedrijf aanwezig is? Vraag een onderzoek met de nieuwe PCR-test aan via uw bedrijfsdierenarts of neem contact op met Ceva.
Bronnen
- Joachim et al. Detection of Cystoisospora suis in faeces of suckling piglets – when and how? A comparison of methods. Porcine Health Management (2018) 4:20.
- Maes et al. Effects of toltrazuril on the growth of piglets in herds without clinical isosporosis. The Veterinary Journal 173 (2007) 197–199.