CBL: Tijd voor een merk varkensvlees
Het vrije ondernemersklimaat komt de komende jaren met het nieuwe kabinet Balkenende onder druk te staan, vreest Marc Jansen, hoofd Consument en Kwaliteit van het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL). „Het vorige kabinet had voor het bedrijfsleven het motto: wij zorgen voor. Ik ben bang dat dit een beetje wordt teruggedraaid in: wij zorgen dat.” Volgens de vertegenwoordiger van de Nederlandse supermarkten dreigen de ondernemers weer in een keurslijf te worden geperst.
„Voor het bedrijfleven valt er met dit kabinet vooralsnog niet veel te winnen. Het accent wordt gelegd op de burger en burgergroeperingen en hun wensen. Daarom worden thema’s als duurzaamheid en dierenwelzijn ook expliciet genoemd in het regeerakkoord. Het is te hopen dat niet alles wordt dichtgeregeld met ge- en verboden.”
Opgebouwd imago
De supermarkten gaan niet over de definitie van dierenwelzijn, benadrukt Jansen. De mate van welzijn bij dieren wordt bepaald door de samenleving met al haar groeperingen. „Varkenshouders vormen in de Nederlandse maatschappij een minderheid.”
„Daarom moet zij investeren in dierenwelzijn en daarvoor een offensief starten. Roepen dat je de beste bent in dierenwelzijn in Europa helpt blijkbaar niet, want er is nog steeds discussie. „Een zorgvuldig opgebouwd imago kan met enkele beelden op tv van het castreren van biggen zo weer teniet worden gedaan.”
„Waar gaat het voor de varkenshouderij dan fout?” Dierenwelzijn verdwijnt niet van de agenda, stelt Jansen. Alles wordt aangegrepen door maatschappelijke organisaties om de veehouderij in diskrediet te brengen, merkt hij aan vragen die bij supermarkten binnenkomen. „Bij supermarkten komen vragen binnen of in brood slachtafval is verwerkt. Deed er een verhaal de ronde dat slachtafval in een bijproduct voor het broodbakken zou zitten.”
Omwenteling naar vraaggestuurd
De omwenteling van een aanbodgedreven naar een vraaggestuurde economie heeft op dat punt ook de positie van de supermarkten veranderd, vertelt Jansen. „Wij zijn de laatste schakel naar de consument. Dieren- en milieupartijen kijken daardoor ook naar supermarkten. Zij weten dat elke supermarktketen bij de consument een goed imago heeft te verliezen.”
Jansen ziet graag dat organisaties als Natuurmonumenten, Greenpeace en Milieudefensie haar eigen leden op hun koopgedrag aanspreken. „Deze clubs hebben bij elkaar miljoenen leden. Als zij nu eens allemaal drie biologische artikelen in de week kochten, waren deze niet aan te slepen. Maar de organisaties willen richting hun eigen leden geen vuile handen maken.”
De maatschappelijk lobby resulteert er wel toe dat de supermarkten ook geregeld kleur moeten bekennen, erkent Jansen. Zo is besloten enkel verse scharreleieren in de schappen te plaatsen. Recent heeft het CBL een statement gemaakt dat zij een verbod wil op het onverdoofd castreren van biggen.
„De maatschappelijk druk werkt als een katalysator, dat klopt. Neemt niet weg dat ook de sector snel naar een oplossing voor het onverdoofd castreren moet zorgen, omdat het onderwerp in het middelpunt van de belangstelling blijft staan. Hoe het wordt geregeld, maakt niet eens veel uit. Als het varken er maar wat mee opschiet.”
Alle supers op een lijn
Alle Europese supermarktketens zitten wat onverdoofd castreren betreft op een lijn, benadrukt Jansen. Onverdoofd castreren is onacceptabel. „Niemand kan dus de markt de schuld geven. Een verbod moet wel Europees zijn. Dat is niet meer dan terecht ten opzichte van de Nederlandse varkenshouder. Daarom staat het nu ook in Brussel op de agenda.”
Helemaal stoppen met castreren is ook een oplossing. In Engeland wordt dat ook toegepast. „Daar mesten zij de beren lager dan tachtig kilo af, waardoor het vlees niet stinkt. Dat kan in Nederland ook, maar dat levert minder geld op. Maar een detectiesysteem loslaten op berenvlees met een kwalijke geur kan ook. Slechts een half procent van het vlees stinkt. Alleen de bereidheid moet er wel zijn.”
Jansen laat doorschemeren dat als er niet snel een oplossing wordt gevonden, de supermarkten er aan denken om een deadline hier aan te stellen. „Wij zijn er niet om problemen op te lossen van onze leveranciers. Supermarkten willen altijd het liefst leuke dingen vertellen aan hun klanten.”
Ondergewaardeerd
Marc Jansen vindt de varkenshouderij een efficiënt ondernemende sector. „Het is fascinerend om te zien hoe alles van een varken wordt verwaard. Niets gaat verloren.” De varkenshouder wordt voor zijn vakman- en ondernemersschap ondergewaardeerd.
„Het imago komt niet verder dan een vijfje. Vraag maar aan mensen uit de stad: varkens zitten in te nauwe hokken, altijd binnen, stinken, enzovoort. Dit zijn beelden die blijven hangen. Heel wat anders dan het imago van de melkveehouderij, met de koe in de wei.”
Doel voorbij schieten
Hij heeft niet veel op met de imagocampagnes die in de intensieve veehouderijsectoren met enige regelmaat worden georganiseerd. Die schieten volgens Jansen het doel voorbij. „Regelmatig hoor je de vraag: ‘we moeten wat aan het imago doen’. Maar promotiecampagnes hebben maar een zeer beperkt effect, omdat de consument achter de boodschap geen bewijs heeft dat de sector de zaken wezenlijk anders aanpakt.”
Als voorbeeld noemt hij projecten met webcams of skyboxen in een stal. „Prima bedoeld, maar het bindt geen consument. Na een keer kijken heeft hij of zij het wel gezien. De volgende keer ziet hij of zij precies hetzelfde. Weinig flitsend.”
Kwaliteitsborging
Een van de oorzaken van het slechte imago is volgens Jansen in het ontbreken van een merk voor varkensvlees op de markt. Varkensvlees kan de consument dichter bij de boerderij brengen door aan een diervriendelijk en voedselveilig concept een merk te koppelen. „Klanten die varkensvlees van zo’n merk kopen, weten dan dat de varkens bijvoorbeeld gegarandeerd goed zijn behandeld en extra ruimte hebben gehad. Het merk is dan de borging van kwaliteit.”
„Kijk naar de zuivel met Mona en de Friesche Vlag. Daar hebben wij als supermarkten vrijwel nooit problemen mee.” De supermarktvertegenwoordiger snapt niet waarom grote vleesconcerns als Vion en Danish Crown niet met een merkenstrategie beginnen.
„Voor de supermarkten is er geen enkele belemmering. Mogelijkheden om reclame te maken zijn er altijd en voor goede nieuwe initiatieven is er altijd plek in het winkelschap. Maar je moet wel lef hebben om het te doen. Marketeers en specialisten er op los laten, want een merk vraagt onderhoud en investeringen. Dat kan je echter terughalen in een beter imago en een hogere marge.”
Sterk merk
Voor een goed merk gelden wat hem betreft de vier ‘G’-s. „Gemak voor makkelijk klaar te maken en voorverpakt, Genieten vanwege de smaak, Gezond voor bijvoorbeeld mager vlees of vlees met extra gezonde vetzuren en Goed gedrag voor maatschappelijk verantwoord geproduceerd vlees. Dat zijn de zaken waar de hedendaagse consument belang bij heeft.”
Bij een goede marktintroductie is het echter wachten op een supermarkt die het eigen huismerk (private label) onder dezelfde voorwaarden, maar goedkoper in de markt zet. „Maar”, zo zegt Jansen, „eens sterk merk moet dat aankunnen. Ga de strijd maar aan.”
Het biedt extra toegevoegde waarde om maatschappelijke organisaties bij het merkconcept te betrekken. Het merkmelkproject van Campina, waarbij het zuivelconcern met een handvol organisaties samenwerkt, is volgens Jansen daar een goed voorbeeld van. „Het versterkt de basis onder het merk en de duurzame wijze van productie.”
Landelijk hoeft niet
Merkprojecten hoeven niet eens direct landelijk te worden opgepakt. Ook regionaal kunnen varkenshouders in samenwerking met andere ketenpartijen merkgerelateerde varkensvlees op de markt brengen. Jansen wijst bijvoorbeeld op het project Jumbo Bewust, waarbij vlees van varkens die zijn gehouden in strooiselstallen in winkels van supermarktketen Jumbo worden verkocht.
Een project dat wordt ondersteund door de Dierenbescherming. „Varkenshouders moeten uiteraard zelf hun kostprijs in de gaten houden. Daar is de Nederlandse varkenssector goed in. Zij kunnen echter ook in een groep een afzetcoöperatie organiseren met een vernieuwend product. Kijk bijvoorbeeld in Groot-Brittannië, waar een groep melkveehouders zelf een poedertoren heeft gekocht en daar nu de vruchten van plukt.”
„Als varkenshouder moet je echter goed kijken hoe je de markt kan bewerken, wie je daar voor nodig hebt en hoe je product zich onderscheid ten opzichte van het huidige assortiment. Dan kan grootschalig of kleinschalig, dat maakt niet uit. Voor een innovatief product is altijd afzet.”
Vitale sector
Dergelijke marktprojecten om de Nederlandse varkenssector letterlijk en figuurlijk beter te verkopen, zijn volgens Jansen hard nodig. Want na een verbod op onverdoofd castreren komen andere facetten aan bod, zoals het couperen van de staarten en het knippen van tanden. Ook de impact op het milieu moet volgens hem niet worden onderschat. Naast het mestprobleem en de emissie van ammoniak en CO2, kunnen ook energie en water uitdagingen vormen waar de varkenshouder voor komt te staan.
„Daar moeten varkenshouders zich goed op voorbereiden. Zij moeten constant hun bestaansrecht bewijzen en goed beseffen dat de Nederlandse varkenssector in zijn huidige omvang niet onmisbaar is. Meer dan de helft van de varkens gaat Nederland uit. Verdwijnt dat deel, dan ligt er nog steeds varkensvlees in de supermarkt. Wellicht duurder, maar het ligt er. Het is aan de varkenshouderij zelf om met goede argumenten en antwoorden een vitale Nederlandse sector te blijven”
Tekst: Eric de Lijster
Beeld: Engel Lameijer