Volop groeikansen voor varkenshouders
Om te groeien is een goede voerwinst niet meer voldoende, ook een hoge reserveringscapaciteit telt mee. Om de financierbaarheid van een uitbreiding te bepalen, is de te verwachte voerwinst het uitgangspunt. Een goede analyse van de huidige voerwinst laat duidelijk zien wat de zwakke en sterke punten zijn van een bedrijf. Dat vindt van Frank Steenbreker, consultant voor Bestra Consultancy.
„Onvoldoende voerwinst kan worden veroorzaakt door bijvoorbeeld een te hoog sterftecijfer in de kraamstal, door verouderde huisvesting of een te hoge voederconversie door slechte ventilatie. De bouw van een nieuwe stal kan die problemen oplossen. De voerwinst kan dan aanzienlijk verbeteren.”
„Een ander verbeterpunt bij bedrijfsontwikkeling kan de arbeidsefficiëntie zijn. Er zijn ondernemers die vierhonderd zeugen alleen doen en zeugenhouders die moeite hebben met tweehonderd zeugen door een andere werkwijze en opzet van het bedrijf.”
Voerwinst
De verwachte gemiddelde voerwinst voor de komende jaren is op 500 euro voor zeugen en 80 euro voor vleesvarkens gesteld. Een gemiddelde voerwinst, oftewel honderd procent voerwinstpercentage, is echter niet voldoende om uitbreidingsplannen financierbaar te maken. De voerwinst of verwachte voerwinst moet doorgaans minimaal 120 tot 130 procent moeten. Anders is het bedrijf onvoldoende draagkrachtig voor een topfinanciering en is de uitbreiding niet rendabel.
Het voorbeeld dat Steenbreker geeft, laat dat eenvoudig zien. „Bij een voerwinst van 120 tot 130 procent bedraagt voor veel ondernemers de maximaal haalbare financiering per zeug ongeveer 2.000 euro. Alleen al aan zeugenrechten gaat er zo’n 600 euro af. Dan houdt de varkenshouder 1.400 euro of 70 procent over om te bouwen. Bij de meeste vleesvarkensbedrijven met een voerwinst van 120 tot 130 procent is de maximaal haalbare financiering 400 euro per varken. Daarvan gaat ongeveer 200 euro naar de varkensrechten.”
„Houdt de varkenshouder nog 200 euro of 50 procent voor de bouw van de stal. Het uitbreiden van een vleesvarkensstal is dus onder de huidige marktprijzen van varkensrechten vaak minder snel rendabel te maken dan een zeugenstal. Overigens ga ik bij de beoordeling van de resultaten uit van de voerwinst per dierplaats per jaar en niet per gemiddeld aanwezig dier. Op deze wijze wordt ook de bezetting van de huisvesting er goed in betrokken. Voerwinst per plaats geeft een betrouwbaarder beeld.”
Reserveringscapaciteit
Een ander aspect waar de varkenshouder die wil groeien naar moet kijken, is zijn reserveringscapaciteit. De reserveringscapaciteit is het geld dat beschikbaar is voor aflossingen, vervangingsinvesteringen en marge. Deze marge is noodzakelijk voor groei en opvang van tegenvallers. Een zeugenhouder, die bovengemiddeld gefinancierd is of zich sterk wilt ontwikkelen, moet volgens Steenbreker streven naar een reserveringscapaciteit van 200 euro per zeug.
Voor de vleesvarkenshouder geldt een bedrag van 40 euro. ,,Met een dergelijke reserveringscapaciteit is de ondernemer in staat zijn financiering in vijftien jaar af te lossen en voldoende marge te realiseren. Per zeug is een marge van 3 tot 3,50 euro per big op jaarbasis wenselijk. De vleesvarkenshouder moet rekening houden met zestien euro per gemiddeld aanwezig vleesvarken. Banken accepteren voor ‘gemiddelde’ en ‘consoliderende’ bedrijven een reserveringscapaciteit van 125 euro per zeug en 25 euro per gemiddeld aanwezig vleesvarken.”
Maar een ondernemer, die de intentie heeft om zijn bedrijf verder te ontwikkelen, legt zijn lat hoger, zegt Steenbreker. „Een bedrijf dat in de toekomst snel vooruit wil, moet de financiering snel verlagen, om zo weer opnieuw financieringsruimte te creëren voor de volgende stap in de bedrijfsontwikkeling. Als we kijken naar de ontwikkelingen van de afgelopen vijftien jaar, zoals schaalvergroting, eisen vanuit wetgeving voor milieu en dierenwelzijn, kunnen we constateren dat er veel is veranderd.”
„In de jaren tachtig en negentig had een zeugenhouder met 200 zeugen een bovengemiddelde omvang, op dit moment groeien gezinsbedrijven al tot een omvang van minimaal 350 tot 450 zeugen. Hoe is dat over 10 jaar? Een te lage reserveringscapaciteit is genoeg om ‘op de winkel te passen’, maar niet toereikend voor bedrijfsontwikkeling.”
Gefaseerd groeien
Toch stelt de consultant dat ondernemers die snel willen groeien, alert moeten zijn op de marktontwikkelingen. Na enkele bovengemiddelde jaren in de varkenshouderij, moet ook rekening worden gehouden op tijden met benedengemiddelde opbrengstprijzen. ,,Het is soms beter om een uitbreidingsplan gefaseerd te doen. Ook bij bedrijven die het heel goed doen, moeten wij af en toe op de rem durven te trappen bij een te ambitieus plan. Uitgangspunt is dan wel dat alle investeringen gericht moeten zijn op het vergroten van de productie.”
Bij iedere investering die je doet, moet volgens Steenbreker worden gestreefd naar uitbreiding van het aantal dieren. „Dit zorgt ervoor dat de kostprijs of kritieke opbrengstprijs per big of kilo geslacht gewicht concurrerend blijft. Dat kan dus betekenen dat de keuze eerder valt op het uitbreiden van de kraamstal, dan een nieuw voersysteem of het verbeteren van looplijnen. De varkenshouder moet prioriteiten stellen. Bovendien kan de ondernemer kiezen om varkensrechten te leasen in plaats van te kopen, maar dan moet hij wel het vooruitzicht hebben dat hij in een later stadium de rechten kan kopen”.
Splitsing of sale & lease back
Naast autonome groei van een gesloten of gespecialiseerd bedrijf kan een varkenshouder, die om verschillende redenen niet zelfstandig kan uitbreiden, ook kiezen voor een andere bedrijfsvorm of financieringsvorm. Een gesloten bedrijf is moeilijker te financieren door hogere investeringskosten dan een gespecialiseerd bedrijf. Een bedrijf kan zich volgens John Koeken van financieel adviesbureau Exitus ook splitsen of samenwerken.
„Als een zeugenbedrijf zich wil ontwikkelen van een bedrijf met 400 zeugen en een financiering van 600.000 euro naar bedrijf met 800 zeugen, heeft hij straks een financieringslast van twee miljoen euro of 2.500 euro per zeug. Hij kan kiezen om de biggenopfok niet meer te doen. Dan kan hij duizend zeugen houden met twee miljoen financiering of tweeduizend euro per zeug. Als hij voor die duizend zeugen ook nog eens een biggenstal met 3.500 plaatsen moet bouwen, kost dat jaarlijks 135.600 euro aan rente en aflossing oftewel 5,42 euro per big.”
De varkenshouder kan de biggenopfok volgens Koeken ook aan een andere ondernemer geven, die een te klein zeugenbedrijf heeft en zich gaat specialiseren in biggenopfok. Dit bedrijf kan een financiering van 3,65 euro per geleverde big realiseren. „Vervolgens wordt er een vleesvarkensbedrijf aan gekoppeld die een vaste prijs voor de biggen geeft. Op deze manier hebben alle drie de bedrijven voordeel. De zeugenhouder produceert van 10.000 naar 25.000 biggen en de andere zeugenhouder kan groeien.”
Een van de meest interessante nieuwe financieringsvormen is de sale& lease Back. Bij deze vorm koopt een particulier bedrijf of bank het bedrijf of de stal en verleast het aan de eigenaar. Door de extra kapitaalinjectie kan het bedrijf weer investeren. Na een periode van vijf jaar koopt de varkenshouder het bedrijf of stal weer terug. Deze financieringsvorm is vooral interessant voor particuliere bedrijven die fiscaal veel moeten afdragen en via deze vorm hun belastingen kunnen drukken. Wel moeten de fiscale nadelen voor de varkenshouder goed in beeld gebracht zijn.