Minder brij in rantsoen
De voedingsmiddelentechnologie is een ingenieuze business. Van alle ruwe grondstoffen die een verwerkingsbedrijf binnenkomen, is steeds meer bruikbaar voor humane consumptie. De hoeveelheid restproducten neemt sterk af. Neem de zuivelfabriek. Deze levert al jaren geen dikke wei meer. Wei bevat immers nog erg veel vitamines, eiwit en melksuikers. Pas wanneer deze grondstoffen zo veel mogelijk uit de wei zijn geoogst, geeft de fabriek het restproduct vrij om te leveren aan bijvoorbeeld een varkenshouder.
Voor Bernard Lageschaar uit Vragender is de lol er inmiddels een heel stuk af. „Vroeger was het een sport. Toen ging veel op het gevoel. Maar tegenwoordig is alle voedingswaarde eruit gefilterd”, weet de varkenshouder die al 25 jaar met bijproducten werkt. „En mocht er nog iets inzitten, dan is dat exact geanalyseerd en moet je er meteen voor betalen. Iets extra’s zit er niet meer in.”
Reststromen naar vergistingsinstallatie
Daar komt nog bij dat ook voedselveiligheidseisen steeds vaker hun stempel drukken op de reststromen. Om deze te mogen leveren, heeft een levensmiddelenfabrikant een GMP+-certificering nodig. Een fabrikant zal er daarom eerder voor kiezen zich te richten op de corebusiness en de reststromen af te voeren naar een vergistingsinstallatie.
Dat levert hem weliswaar minder op, maar hij sluit elke aansprakelijkheid vanuit de veehouderij uit. Met de stijgende populariteit van bio-energie, wordt ook deze keuze voor hen financieel interessanter. Voor de varkenshouder wordt de spoeling dun. De prijsstijging van restproducten doet zich voor over de hele linie, weet Paulien Boverhof van WIK Adviesgroep uit Beltrum. „Voor varkenshouders wordt het steeds moeilijker om er meerwaarde uit te halen.”
Bij haar klanten merkt ze dat het vervangingspercentage terugloopt. Ze kent varkenshouders die voorheen 70 procent aan bijproducten voerden, maar nu nog slechts 40 procent bijproducten in het rantsoen stoppen. Wanneer de reststromen met eiwitten, of juist energie, te duur worden, kiest zo’n ondernemer er sneller voor dit gedeeltelijk te vervangen door aanvullend krachtvoer.
Het is nog steeds rendabel
Lageschaar is zo’n ondernemer. Hij heeft 3.500 vleesvarkens, naast een melkveebedrijf. Hij voert de varkens onder meer aardappelstoomschillen, ccm, erwteneiwit en enkele soorten tarwezetmeel. Hij vervangt ongeveer 70 procent. Dat percentage loopt steeds vaker terug, tot onder de 65 procent bij de vleesvarkens.
De lichtere varkens krijgen meestal 60 procent bijproduct en 40 procent aanvullend mengvoer, bij de biggen ligt het op 50 procent. „Maar als de prijzen niet interessant genoeg zijn, schroef ik alles terug naar 50 procent.” Helemaal geen bijproducten voeren is voorlopig nog geen optie. „Ik heb de installatie toch”, stelt hij. „De lol is er wel af, maar het is nog steeds rendabel.”
Interessant voor grote bedrijven
Echt stoppen met bijproducten doen varkenshouders niet snel. „Dat besluit valt pas bij een grote renovatie”, weet adviseur Boverhof. „Wanneer een groot deel van de brijvoerinstallatie vervangen moet worden, is het verstandig om eerst door te rekenen of het wel rendabel is.”
Bij nieuwbouw zijn bijproducten alleen nog interessant voor de grote bedrijven. Wie duizend vleesvarkens heeft, hoeft er nog niet over te denken. „Tweeduizend varkens is al erg krap”, meent Boverhof. Ze wijst op de omloopsnelheid van het voer. „Je hebt met verse producten te maken.” En een varkenshouder moet volle vrachtwagens kunnen afnemen, wil hij onder gunstige voorwaarden kunnen inkopen.
Een eigenschap die echter steeds belangrijker wordt is de commerciële instelling van de ondernemer. „Het moet bij je passen”, zegt Boverhof. „Je moet inzicht hebben in de markt en een beetje kunnen handelen. En dat is niet voor iedereen weggelegd.” Bovendien moet de ondernemer nogal flexibel kunnen omspringen met het rantsoen. „De ene keer is er veel wei, de andere keer is er veel tarwezetmeel.”
Over vijf jaar volgende beslissing
Bernard Lageschaar was 25 jaar geleden de eerste varkenshouder die de volumedosering achter zich liet en volledig overstapte op kilodosering. Inmiddels draait bij hem de derde installatie. Die stamt uit 2002. De besturing is geheel vernieuwd, plus alle leidingen en ventielen. „We hebben er voor ongeveer 100.000 euro aan verbouwd”, zegt Lageschaar.
Moest hij het weer doen dan zou hij wel even twijfelen. Mocht zijn zoon het bedrijf overnemen, dan staan ze over een jaar of vijf voor een volgende beslissing. „Misschien dat we uitbreiden. Of investeren in een zeugenstal, om het bedrijf gesloten te maken.”
Tekst: Marc van der Sterren
Beeld: Ingrid Zieverink