Biest, dé motor voor big overleving
Bron van energie
Pasgeboren biggen hebben veel energie nodig om de lichaamstemperatuur op peil te houden en voor fysieke activiteit zoals beweging, zogen en competitie voor een plaats aan de uier. De energiereserves van pasgeboren biggen zijn laag en moeten na de geboorte zo snel mogelijk aangevuld worden door biest te drinken. De big overleving is sterk afhankelijk van de biestopname tijdens de eerste levensuren. (3,4)
Bron van afweerstoffen
Omdat pasgeboren biggen zelf nog geen actief afweersysteem hebben, zijn ze tijdens de eerste levensdagen aangewezen op afweerstoffen die ze met de biest opnemen om zich te beschermen tegen ziekte. Biggen moeten voldoende biest drinken en deze biest moeten ze bovendien drinken bij hun eigen moeder. (5)
Zeugenvaccinatie is een goede strategie om de biestkwaliteit te verbeteren en om biggen te beschermen tegen ziekte tijdens de eerste levensweken, op voorwaarde dat elke big voldoende biest opneemt. (6)
Hoeveel biest heeft een big nodig?
Onderzoek toont aan dat de kans op sterfte significant hoger is bij biggen die minder dan 200 gram biest drinken. Een opname van minstens 200 g biest per big of 180 g biest per kg geboortegewicht lijkt noodzakelijk om de bigoverleving te maximaliseren. (4,7)
Als men naast de overleving ook rekening houdt met de prestaties van de biggen, dan blijkt een gemiddelde biestopname van ongeveer 250 g/big aanbevolen voor een goede gewichtstoename en om de productiecijfers in de eerste 6 levensweken te optimaliseren. (3,8)
Een zeug met 15 levend geboren biggen moet dus minimaal 3,75 kg biest produceren om ervoor te zorgen dat al haar biggen voldoende biest kunnen opnemen. (7,9) De hoeveelheid geproduceerde biest varieert sterk van zeug tot zeug. Gemiddeld produceert een zeug tussen de 3 en 4 kg biest, maar individuele producties variëren van 0,5 tot 8 kg. (10)
Hoe optimaliseer je de biestopname?
Zowel zeugfactoren als bigfactoren zijn van belang om de biestopname te optimaliseren. Zeugen moeten voldoende biest produceren die bovendien rijk is aan afweerstoffen en alle biggen (zowel eerst- als laatstgeboren en zowel grote als kleine biggen) moeten voldoende biest drinken. Enkele belangrijke aandachtspunten:
- Voorkom stress tijdens het werpen.
Zorg voor rust in de kraamstal tijdens het werpen en breng zeugen een week voor het werpen naar de kraamstal. Dit laatste geeft zeugen de tijd om te wennen aan de nieuwe omgeving en voorkomt stress tijdens het werpen. (11) - Verstrek een transitievoer rond het werpen.
Het is raadzaam om zeugen rond het werpen een aangepast transitievoer te voederen. Dit vergemakkelijkt de overgang tussen het drachtvoer en het lactatievoer, voorkomt constipatie en verbetert de bigvitaliteit. - Zorg ervoor dat de zeugen in goede conditie zijn.
Zeugen die in optimale lichaamsconditie verkeren, zullen meer biest produceren dan zeugen die te vet of te mager zijn. - Zorg voor een optimale hygiëne in de kraamstal.
Een schone, gedesinfecteerde en droge kraamstal is cruciaal om de infectiedruk te verlagen. - Beperk energieverliezen bij de biggen.
Biggen moeten na de geboorte zo snel mogelijk opdrogen en warm gehouden worden. Strooi de biggennesten in met een drogend poeder en leg de biggen onder de warmtelamp. Hierdoor besparen de pasgeboren biggen energie en zullen ze meer biest drinken. - Hou toezicht bij het werpen.
Leg de biggen aan de uier en assisteer indien nodig bij het werpen.
Conclusie
Biggen die te weinig biest drinken zullen achterblijven en hebben meer kans om te sterven door ziekte of om te worden doorgelegen door de zeug. Een biestopname van 250 gram per big verhoogt de big overleving en verbetert de prestaties van de biggen.
Bronnen
- Hurley & Theil (2011). Nutrients. 3:442 – 474.
- Devillers, et al. (2011). Animal. 5: 1605 – 1612.
- Ferrari et al. (2014). Prev. Vet. Med. 114:259 – 266.
- Decaluwé, et al. (2014). 162:185 – 192.
- Bandrick et al. (2011). Vet. Rec. 168(4):100. doi: 10.1136/vr.c6163.
- Declerck et al. (2016). J Anim. Sci., 94:1633-1643.
- Hasan et al. (2019). Livestock Science, 227: 60 – 67.
- Vallet et al. (2015). J Anim. Sci. 93:2722 – 2729.
- Declerck et al. (2015). J Anim. Sci., 93: 1309-1317.
- De Smet & Decaluwé (2015). Management & Techniek, 4, 47-49.
- Papadopoulos et al. (2010). Vet J, 184: 167-171.