Duitsland kansrijk voor Nederlandse ondernemer
Duitsland heeft in varkensvlees de laatste jaren een spectaculaire groei doorgemaakt. Onze oosterburen waren door hun geografische omvang en consumptie per hoofd reeds de grootste Europese speler in varkensvlees. Zij leveren een vijfde van de totaal geproduceerde hoeveelheid in de EU. Het aantal slachtingen is sinds begin deze eeuw met een kleine 10 miljoen varkens gegroeid tot 53 miljoen stuks op jaarbasis.
„Een vergelijkbare groei op de wereld laat alleen Brazilië zien”, vertelt Heinz Schweer, directeur landbouw bij Vion in Duitsland. De vorming van Vion vanaf 2002, met de overnames van Moksel, Nordfleisch en Südfleisch en de ZLTO als aandeelhouder, hebben volgens hem de groei in het aantal slachtingen versneld.
Voldoende voor thuismarkt
„De herstructurering van de gekochte vleesbedrijven heeft geleid tot een gezonde en op de internationale markt concurrerende infrastructuur. Zonder deze ontwikkeling was de groei van de Duitse varkensstapel niet mogelijk geweest.” De toename heeft ertoe geleid dat Duitsland voldoende varkensvlees produceert om de eigen thuismarkt te voorzien.
In ruim een handvol jaren is de zelfvoorzieningsgraad gegroeid van een kleine 76 procent tot over de 100 procent dit jaar. In plaats van importeur van varkensvlees wordt Duitsland netto exporteur. Dat betekent dat de Duitse wensen kunnen veranderen, geeft Robert Hoste, econoom varkenshouderij bij het LEI, aan.
„Een vragend land kan eisen stellen. Een leverend land heeft weinig te vertellen. Duitsland moet gaan luisteren naar de wensen van haar afnemers.” Wat deze ontwikkeling betekent voor de Nederlandse varkenshouderij en haar concurrentiepositie in Noordwest-Europa heeft Rabobank onderzocht in het rapport ‘Duitsland, grensverleggend voor de varkenshouderij’.
IJzersterke uitgangspositie
Jeroen Verver, sectormanager varkenshouderij bij Rabobank, is duidelijk over de conclusies. „De Nederlandse varkenshouderij heeft door het vakmanschap, de marktoriëntatie en de structuur met sterke ketenpartijen in voer en verwerking een ijzersterke uitgangspositie. De sector is een stuk krachtiger dan zij denkt. ”
Verver noemt drie belangrijke pluspunten voor de Nederlandse varkenshouderij. „Allereerst zitten we enorm dichtbij.” Een belangrijk voordeel, doordat veel van de Duitse slachtcapaciteit in de buurt van de grens met Nederland ligt. Ruim driekwart van de uitgevoerde Nederlandse vleesvarkens, de helft van de biggen en een zesde van het varkensvlees gaan naar Duitsland.
„Daarbij is Nederland betrouwbaar in zijn leveringen aan Duitse afnemers en komt het afspraken na. Dat komt goed uit, want Duitsers hebben een hekel aan verrassingen en hechten aan goede relaties. Daarvoor betalen zij ook.” Als derde noemt Verver de beschikbaarheid van productiegegevens voor de Duitse consument. „De Duitse consument wordt steeds kritischer. Met investeringen in het koppelen van de productiegegevens kunnen wij onze informatievoorziening onderscheiden tot op het bord van de consument.”
Orginele Bratwurst
Dat Duitsland zelfvoorzienend in het varkensvlees is geworden, is niet voor niets. De Duitser is een echte varkensvleeseter. Van de 86,3 kg vlees per hoofd van de bevolking dat jaarlijks wordt geconsumeerd, bestaat bijna de helft (54 kg) uit varkensvlees. Deze populariteit dankt het vlees vooral als belangrijk ingrediënt van de originele worstproducten, zoals de Duitse Wurstwaren, en aan de hammen.
Bijna de helft van de totale vleesconsumptie betreft bewerkte vleesproducten. Dit aandeel groeit, verklaart Heinz Schweer. „Het aantal kleine huishoudens in Duitsland neemt toe. Deze willen makkelijk, snel te bereiden producten. Daar speelt Vion ook op in met gemaksproducten. Dit jaar komt er een nieuwe lijn innovatieve producten bij.”
Bijna driekwart van het vlees wordt gekocht in de supermarkten en discounters. Het derde verkoopkanaal van vlees zijn de zogeheten Metzgereien, de traditionele Duitse slagerijen. Ondanks het bescheiden aandeel van nog geen vijfde van de Duitse markt, hebben de Metzgereien wel een stevige positie door de waardering van kwaliteit, service en traditie.
Dit komt onder meer doordat de Duitse consument waarde hecht aan producten van eigen bodem. De portemonnee wint het vooralsnog echter van de ‘Landliebe’. Ook de Duitse consument let sterk op de kleintjes, waardoor discounters als Aldi en Lidl in relatief korte tijd een sterke marktpositie hebben opgebouwd.
Veiligheid en prijs
Waarderingen als vers en gemak komen na veiligheid en prijs. Ook voor duurzaamheidthema’s als dierenwelzijn, milieu en arbeidsomstandigheden lopen zij nog niet erg warm, al groeit hiervoor volgens Schweer wel de interesse. „Voedselzekerheid- en veiligheid staan echt bovenaan. Aan deze eisen komen wij met ons QS-systeem ook tegemoet.”
Jeroen Verver ziet op het gebied van voedselveiligheid kansen voor de Nederlandse varkenshouderij. „De Nederlandse varkenshouderij heeft een goede gezondheidsstatus, waar steeds meer ondernemers verder in investeren. Dit bespaart kosten op het bedrijf van de varkenshouder én in de verwerking, maar het draagt ook bij aan een duurzaam imago.” Met het leveren van bewijs, valt volgens Verver nog meer te winnen.
„Het grootste vertrouwen wat je de consument kunt geven, is natuurlijk bewezen voedselveiligheid. Daarmee raak je de consument echt. De sector moet daarom pro-actief investeren in het koppelen van productiedata uit voeding, medicijnengebruik, en houderijsystemen. Dat maakt je onderscheidend van de concurrentie en vereist een gezamenlijke investering in informatiesystemen. Nog geen enkel land heeft in de verschillende schakels van ede sector zo veel gegevens beschikbaar.”
Gemeenschappelijke kwaliteitsverbetering
Het koppelen van de verschillende Nederlandse kwaliteitsprogramma’s verhoogt de kwaliteitsborging en de transparantie van de Nederlandse varkenssector voor de Duitse afnemers. Dat bevestigt ook Paul Brand, directeur van vleesconcern Brand in Löhne en voorzitter van de Duitse organisatie voor de vleessector VDF. „De verantwoording van een ondernemer eindigt niet bij de staldeur. Informatie kan eenvoudig worden gecommuniceerd, waar gemeenschappelijk aan kwaliteitsverbetering moet worden gewerkt.”
Brand pleit daarom voor ketens, waarin de partijen langdurig met elkaar samenwerken. Ook vindt hij wel dat het rendement eerlijk in de keten moet worden verdeeld. „Een kwestie van vertrouwen dat moet worden opgebouwd”, noemt Brand dit.
In de smaak vallen
Zulke inspanningen moeten er toe leiden dat de Nederlandse vleesvarkens beter in de smaak vallen bij de Duitse slachterijen, waarvan de top 3 bestaat uit Tönnies, Vion en Westfleisch, die ongeveer de helft van de Duitse markt in handen hebben. Duitsland importeert bijna 3 miljoen levende vleesvarkens per jaar, waarvan 75 procent uit Nederland.
Denemarken komt op de tweede plaats met 15 procent. De export van varkensvlees uit Duitsland is de laatste tien jaar fors toegenomen. Vorig jaar heeft Duitsland 1,15 miljoen ton vlees uitgevoerd, ruim het dubbele van voor de eeuwwisseling. Hierbij steeg ook de import: met circa 45 procent tot 1,48 miljoen ton.
De Duitse vleesindustrie wil niet alleen verder groeien om de bezettingsgraad van de slachthaken zo hoog mogelijk houden en om in de verwerkingskosten concurrerend te blijven. Een bijkomend effect van het voldoen aan de eisen van afnemers is, zo verwacht Rabobank, dat de aandacht niet alleen op de kwantiteit, maar ook meer en meer op de vleeskwaliteit en flexibiliteit om te kunnen inspelen op de wijzigende klantenwensen wordt gelegd.
Het accent kan dan komen op dierenwelzijn, zoals het verdoofd of helemaal niet castreren van biggen. „Deze discussie groeit in Duitsland”, geeft Heinz Schweer aan. „Het kwaliteitsprogramma QS zoekt hiervoor bijvoorbeeld naar praktische en economische alternatieven. Vion ondersteunt deze.”
Aanbod verbreden
Inspanningen in de genetica bieden mogelijkheden om het aanbod te verbreden, stelt Rabobank in het rapport. Niet alleen biedt dit verdere kansen om de juiste mix te vinden tussen het rendement van de varkenshouder en een maximale verwaarding aan de slachthaak. De varkens moeten efficiënt te verwerken zijn, want de varkenshouders waarderen vitale biggen die eenvoudig zijn af te mesten.
Ervaring bij Vion leert dat het optimum van deze mix voor de verkoop in binnen- en buitenland gemiddeld tussen de 55 tot 55,5 procent mager vleesaandeel ligt, legt Schweer uit. „We gaan daarbij binnen een partij uit van een variatie van 50 tot 60 procent mager vlees. Dit is zowel voor de vermeerderaars als voor de afmesters rendabel.”
Ook kan er voor kleinere deelmarkten nog meer gezocht worden naar waardering voor productkenmerken als smaak, kleur, bevleesdheid en spekdikte. „Nederland kan daarin innoveren en vooroplopen”, aldus Verver.
Dringen of verdringen
Verver verwacht dat Duitsland door de groei in de varkensvleesproductie een toenemende export vasthoudt. „Dat betekent dat zij meer vleesvarkens blijft vragen, want Duitsland kan de groeiende vraag niet zelf invullen. Dat is goed voor onze export van biggen en varkens naar Duitsland. Dan staan we te dringen op de Duitse markt. Stokt de Duitse groei, dan wordt het verdringen van bijvoorbeeld de Denen. Dat vinden we uiteindelijk in de prijs terug. Nederland heeft bovendien geen baat bij een onregelmatige vraag.”
De groei van de vleesvarkenproductie in Duitsland komt bijna volledig voor rekening van de groeiende biggenimport uit Nederland en Denemarken. In de eerste zes jaar van deze eeuw is deze toegenomen van 2,3 tot 4 miljoen biggen. Dat wordt nog eens gevoed door een hard teruglopende zeugenstapel in Duitsland, schetst Heinz Schweer van Vion: „Door de lage biggenprijzen krimpt de zeugenstapel snel in. In november 2007 waren er 2,6 procent minder zeugen dan een jaar eerder.
Dramatisch is de teruggang in Baden-Wurttemberg en Beieren, waar het aantal zeugen binnen een jaar met respectievelijk 7 en 4 procent is gedaald. Marktexperts verwachten dat de zeugenstapel dit jaar met 3 tot 5 procent naar beneden gaat.”
Stuivertje wisselen
Nederland en Denemarken hebben de afgelopen jaren stuivertje gewisseld in de biggenexport naar Duitsland. Had Nederland in 2000 nog een marktaandeel van 61 procent om 39 procent voor Denemarken, zeven jaar later zijn de rollen omgedraaid. Denemarken staat voor 62 procent van de biggenimport, schetst Paul Brand, Nederland voor 38 procent.
Volgens Jeroen Verver van de Rabobank is deze tendens geen teken van zwakte van de Nederlandse varkenshouderij, maar juist een kracht. „Kennelijk zijn we in staat geweest de groei van onze biggenstapel zelf heel goed tot waarde te brengen. Wij hoefden in deze periode gewoon niet meer biggen naar Duitsland te exporteren.”
Daarbij is Duitsland voor Denemarken een van de weinige exportbestemmingen door de beperkte transporttijden van de Europese Unie. Hans Bluemink, exportmanager bij de Duitse stalinrichter Weda, stelt dat de Denen geen technisch voordeel hebben ten opzichte van de Nederlanders. „Alles valt terug te voeren op imago. Denemarken heeft met de overheid en Danske Slagterier een krachtige pr-machine. Daarin loopt Denemarken voor op Nederland: het verkopen van imago.”
Robuust en vitaal
De Deense biggen hebben volgens Paul Brand een betere entree gekregen bij Duitse vleesvarkenhouders door onder meer het kruisen van Deense zeugen met de Duroc-beer, waardoor in de fokkerij is gestuurd op robuustheid en vitaliteit. Duitse varkenshouders vinden dit prettig, doordat de Duroc eenvoudig en kostenbewust is te houden en goed scoort op kwaliteit en smaak.
Het Deense streven naar een hoge gezondheidstatus, wat de kans op het probleemloos afmesten vergroot, en het hoge aflevergewicht van de biggen van meer dan30 kg spelen volgens hem een rol. „Dit geeft een betere opstart bij het afmesten.”
Wil de Nederlandse varkenshouderij het de Denen moeilijk blijven maken in Duitsland, dan moet zij volgens Heinz Schweer van Vion op drie punten letten: groei, voerconversie en gezonde grote partijen. „Dat is de trend, mede door de hoge voerprijzen.”
Gezondheidsstatus sterk punt
Nederland kan hier met haar Piétrain-lijnen, die qua gewichtsklasse en bevleesdheid in de smaak vallen bij de slachterijen, volgens Verver goed op inspelen. Ook het leveren van grote koppels en biggen met een hoge gezondheidsstatus is een sterk punt. Zeker niet als Nederland volgend jaar de artikel 10-status van Aujeszky-vrij ontvangt en daarmee gelijk is aan Duitsland. „Maar het is wel zaak dit goed te communiceren.”
Robert Hoste van het LEI voorziet op termijn echter een forse slag tussenNederlanden Denemarken op de Duitse biggenmarkt. Weliswaar daalt in Duitsland de zeugenstapel, maar in Denemarken en Nederland groeit het biggenoverschot. „Als je dan de biggenproductie in de drie landen en de behoefte met elkaar vergelijkt, zijn er in 2015 een miljoen biggen te veel op de markt in Noordwest Europa”, calculeert Hoste.
Verver vindt de opbloeiende competitie aan de horizon niet erg. „We kunnen deze concurrentie gegarandeerd aan. Nederland kent hoge kosten voor dierrechten en mestafzet, maar ook Denemarken kent door de grondgebondenheid van de varkenshouderij een forse kapitaalintensiteit. Per zes zeugen of vijftig vleesvarkens is een hectare grond nodig.”
‘Geen landsgrenzen sluiten’
De Europese Unie moet bij een uitbraak van besmettelijke dierziekten als varkenspest werken met locale gebiedsafsluitingen. Hierbij moeten de lidstaten niet direct de landsgrenzen volledig sluiten, bepleit Rabobank in haar Duitsland-rapport. Nederland is door het biggenoverschot afhankelijk van levende export.
„De Europese Unie moet in gebieden denken, niet in landen”, stelt Jeroen Verver van Rabobank. „Zo lopen we minder het risico dat we door blokkades onnodig imagoschade oplopen door overbezetting.”
‘Nederland levert topprestaties’
Nederlandse varkenshouders zijn qua kostprijs nog steeds de beste ondernemers in Europa, blijkt uit een vergelijk van de productiekosten door Rabobank. Door de gestegen voerkosten komt de gemiddelde kostprijs dit jaar voorlopig uit op 1,55 per kg geslacht gewicht, 47 cent meer dan twee jaar geleden. In andere voorname varkensproducerende landen als Denemarken, Frankrijk en Duitsland is de kostprijs veel meer toegenomen.
„Een topprestatie, gelet op de dure productiefactoren en hoge milieulasten in Nederland”, aldus Verver. „Ieder ander land ligt verder van de haven, waardoor de alternatieven voor voedergrondstoffen beperkter zijn. Die regio’s zijn daardoor meer aangewezen op duurdere granen.” Het bewijst volgens Verver dat Nederland, ondanks de beperkte ruimte, de hoge kosten voor arbeid, estafzet en dierrechten nog steeds een gunstige vestigingsplaats is voor varkenshouders.
„In Nederland is het zo slecht nog niet. De toegang tot vreemd kapitaal is goed geregeld. De infrastructuur en bereikbaarheid van dominante afzetmarkten is, evenals de rechtzekerheid en betalingsmoraal, goed.”
Tekst: Eric de Lijster
Beeld: Hans Swaep