Afschrijvingsregels: verschil tussen gebouwen en aanhorigheden
Afschrijvingsregels gebouwen
Sinds 2007 kennen we specifieke afschrijvingsregels voor gebouwen. Een gebouw mag sindsdien niet verder worden afgeschreven dan 50% van de WOZ-waarde. Deze regel geldt uitsluitend voor bedrijfsgebouwen die door ondernemers of natuurlijke personen binnen hun eigen onderneming worden gebruikt. Wordt het gebouw bedrijfsmatig verhuurd of verpacht? Dan mag niet verder worden afgeschreven dan 100% van de WOZ-waarde. Dat geldt ook als het bedrijfsgebouw in een rechtspersoon wordt geëxploiteerd. De WOZ-waarde van het gebouw, de daarbij behorende ondergrond en aanhorigheden zijn het uitgangspunt voor de vaststelling van de zogenoemde bodemwaarde. Kijk daarom jaarlijks kritisch naar de WOZ-waarde van uw bedrijfsgebouwen en beoordeel of deze in overeenstemming is met de verkoopwaarde in het economische verkeer.
Afschrijvingsregels aanhorigheden
Aanhorigheden zijn bouwwerken die geen gebouw zijn. Op zichzelf staande bouwwerken kunnen - in tegenstelling tot bedrijfsgebouwen - tot de restwaarde worden afgeschreven. Voor aanhorigheden geldt echter een uitzondering, omdat deze aan de afschrijvingsregels van de bedrijfsgebouwen zijn gekoppeld.
Wanneer geldt een bepaald bouwwerk als aanhorigheid? Volgens de rechtspraak moet worden vastgesteld of het bouwwerk:
- tot het gebouw behoort;
- daarbij in gebruik is;
- èn daaraan dienstbaar is.
Toerekenen aan bedrijfsgebouw
Binnen een agrarisch bedrijf zijn bouwwerken, zoals de erfverharding, mestsilo en dergelijke al snel dienstbaar aan meerdere bedrijfsgebouwen. Daardoor zou de betreffende aanhorigheid aan de verschillende bedrijfsgebouwen moeten worden toegerekend. De staatssecretaris geeft in het besluit aan dat de ondernemer een keuze mag maken: hij mag de aanhorigheid toerekenen aan het gebouw waarmee het de sterkste band heeft. Met andere woorden: hij mag de aanhorigheid voor de vaststelling van de bodemwaarde aan één gebouw koppelen.
De aanhorigheid mag vervolgens wel afzonderlijk worden afgeschreven als het een zelfstandig bedrijfsmiddel vormt, maar niet verder dan de bodemwaarde van het gebouw plus de aanhorigheid.
Een rekenvoorbeeld:
De bodemwaarde van stal I bedraagt € 250.000. De boekwaarde bedraagt € 255.000, en het afschrijvingspercentage bedraagt 4% van de aanschafwaarde van € 500.000. De restwaarde van het gebouw is € 100.000. De afschrijving is 4% van (€ 500.000 - € 100.000): € 16.000 per jaar.
De bodemwaarde van de erfverharding bedraagt € 20.000. De boekwaarde bedraagt € 25.000 en het afschrijvingspercentage bedraagt 10% van de aanschafwaarde van € 40.000. De restwaarde van de erfverharding is nihil. De afschrijving is 10% van € 40.000: € 4.000,- per jaar.
De totale afschrijving wordt vastgesteld op € 16.000 + € 4.000 = . De afschrijvingsruimte is echter het verschil tussen boekwaarde (€ 255.000 + € 25.000) en bodemwaarde (€ 250.000 + 20.000): € 10.000.
Afschrijving bedrijfsgebouw 16.000/20.000 x € 10.000 is € 8.000. Afschrijving erfverharding 4.000/20.000 x € 10.000 is € 2.000.
De waarde van de ondergrond is in dit voorbeeld buiten beschouwing gelaten, maar die moet ook nog in de berekening van de bodemwaarde worden betrokken.
Complexe regelgeving
Uit het rekenvoorbeeld blijkt de complexiteit van het jaarlijkse afschrijvingsritueel. De vraag blijft dan ook of het niet eenvoudiger was geweest om toe te staan om aanhorigheden afzonderlijk tot de bodemwaarde af te schrijven. Bovenstaande rekenexercitie was dan overbodig. Zonder aanpassing van de wet is een dergelijke benadering helaas niet toegestaan.
Meer weten?
Heeft u vragen over de afschrijvingsregels voor gebouwen? Neem vrijblijvend contact op met Bart van Kessel, relatiemanager bij ABAB, via telefoonnummer 0413-336524 of vul het contactformulier in.