Verticaal boeren voor dubbel zoveel vlees
In periode tussen 2008 en 2025 moet de wereld meer voedsel moeten produceren dan de afgelopen tienduizend jaar bij elkaar. Als gevolg van de groei van de wereldbevolking en de toenemende welvaart neemt de vraag naar dierlijke producten dramatisch toe, voorspelt Manfred Kern. De topman van Bayer Crop Science was in juni één van de sprekers op het twintigste IPVS-congres in Durban in Zuid-Afrika.
Kern schetst dat de wereldbevolking van de huidige 6,6 miljard voortschrijdt naar ruim 8 miljard mensen in 2025. Die groei doet zich voornamelijk voor in Azië en Afrika. Meer mensen betekent dat er meer dierlijke eiwitten nodig zijn. Bovendien is op die continenten nog relatief veel groeipotentieel in welvaart en dus in vleesconsumptie. „In India gaat de vleesconsumptie verdrievoudigen van 2 naar 6 kilo per persoon per jaar”, aldus Kern. „De gemiddelde Chinees consumeerde in 1991 nog 24 kilo vlees. In 2020 is dat opgelopen tot 60 kilo per jaar.”
Vleesproductie verdubbelt
André van Halderen, biosecuritymanager van ministerie van Landbouw in Nieuw-Zeeland, zit ook op die lijn. Hij verwacht dat de wereldwijde vleesproductie - 280 miljoen ton in 2007 - binnen twintig jaar verdubbelt. Meer dan driekwart van die productiegroei gaat zich voordoen in de ontwikkelingslanden. Varkensvlees was vorig jaar met 106 miljoen ton goed voor 38 procent van de vleesproductie. Bijna de helft van alle varkensvlees, 51 miljoen ton, is al afkomstig uit China.
De stijging van de wereldvleesproductie gaat ook zijn invloed hebben op de handelsstromen, voorspelt de Nieuw-Zeelander. In 1990 werd 8 miljoen ton vlees (8 procent van de wereldproductie van 100 miljoen ton vlees) wereldwijd verhandeld. In 2007 was het percentage van de wereldhandel met 7,5 procent vrijwel gelijk, maar de netto-vleeshandelsstroom was gegroeid van 8 naar 21 miljoen ton, waarvan 24 procent varkensvlees. De internationale handel neemt in volume dus sterk toe.
Manfred Kern voorziet dat in 2025 dertig procent van de totale wereldvoedselproductie over de wereld wordt getransporteerd. „De handel verandert fundamenteel: van lokaal en regionaal naar globaal.” In de agrarische handel groeit de stroom van (diep)gekoeld voedsel het snelst, vooral in het zeetransport. Vlees, als een rijke bron van energie en eiwit, gaat daarvan het leeuwendeel uitmaken. „Met meer dan een derde van het totaal”, voorspelt Kern.
Oude en nieuwe ziektes
Met de toenemende behoefte aan vlees worden veehouderijbedrijven intensiever en grootschaliger. In combinatie met de groei van het internationale transport van vlees en ook van levend vee, stijgt daarmee ook het risico op de (internationale) verspreiding van dierziekten. Daarnaast ontwikkelen zich nieuwe ziektes. In de laatste twee, drie eeuwen verscheen er gemiddeld elke twee tot drie jaar een nieuwe dierziekte of een variant van een bestaande plaag, aldus Kern. „We kunnen er op rekenen dat dit de komende tientallen jaren niet anders is. En de markt tolereert ziekte-uitbraken absoluut niet. Een uitbraak van bijvoorbeeld mond- en klauwzeer dwingt de varkensindustrie op de knieën”, zegt hij.
Volgens biosecuritymanager Van Halderen is naar schatting driekwart van de nieuwe ziektes een zoönose, dat wil zeggen een ziekte waar ook mensen ziek door kunnen worden. „Denk bijvoorbeeld aan nieuwe varkensziekten, zoals het Menangle virus en het Nipah virus.” Van Halderen zegt dat de wereldvleesmarkt al een stuk instabieler is geworden door volksgezondheidsgerelateerde dierziekten als BSE en Aviaire Influenza (vogelgriep).
Maar een uitbraak van een dierziekte hoeft voor de producenten trouwens niet altijd nadelig uit te pakken, stelt hij. De grootschalige uitbraken van hoogpathogene vogelgriep in 2004 resulteerden in een stijging van de wereldpluimveeprijzen met meer dan dertig procent, mede doordat in diezelfde tijd ook de rundvleesmarkt onder druk stond vanwege BSE. Oftewel: de één z’n dood is de ander z’n brood. Het netto-effect op de wereldhandel is daarom vaak moeilijk aan te geven. „Maar de geschiedenis leert dat het gemiddeld wel twee jaar duurt voordat consumptie- en handelspatronen, die verschoven zijn als gevolg van een zoönose, weer zijn hersteld.”
Grote prijsschommelingen
Hoe groot het effect is van een dierziekte-uitbraak op de wereldhandel, hangt af van de plaats van de uitbraak. Als dat in een belangrijk exportland is, kan dat de boel behoorlijk op z’n kop zetten. Volgens Van Halderen zijn vijf landen verantwoordelijk voor bijna driekwart van de wereldexport van varkensvlees. Een uitbraak in dat soort landen kan grote prijsschommelingen veroorzaken. Bij de mond- en klauwzeeruitbraken in 2001 sloten landen hun grenzen voor 25 procent van de wereldrundvleesexport en voor 40 procent van de export van varkens(vlees).
Het omgekeerde geldt ook, aldus Van Halderen: het uitroeien van belangrijke ziektes stelt (ontwikkelings)landen in staat om toegang te krijgen tot hoogwaardige exportmarkten. „Kijk maar naar landen in Latijns Amerika en Zuidoost Azië.”
Van alle 194 landen in de wereld zijn er 172 aangesloten bij de wereldorganisatie voor diergezondheid OIE. Officieel moeten zij een uitbraak van een van de 100 ziektes op de OIE-lijst binnen 24 uur melden. Maar een recent onderzoek van de wereldvoedselorganisatie FAO naar het melden van AI-uitbraken laat zien dat er gemiddeld bijna 13 dagen overheen gaan voordat een melding wordt gedaan. Hoe snel een land meldt, zegt volgens Van Halderen vaak iets over de capaciteit om de uitbraak onder controle te krijgen.
Bestrijden bij de bron
De westerse wereld heeft wat dierziektecontrole en -bestrijding een behoorlijke voorsprong op de ontwikkelingslanden. Om het risico voor de Westerse landen op de introductie van een dierziekte te drukken, moet het westen zich eerder richten op het bestrijden van dierziektes bij de bron, dan op het vasthouden van de eigen hoge gezondheidsstatus, stelt hij. De OIE heeft daarom in mei 2005 het aandachtspunt verlegd van het beheersen van dierziekteverspreiding naar het verbeteren van de gezondheidsstatus wereldwijd.
Van Halderen: „Veel ontwikkelingslanden kampen vanwege sanitaire redenen met exportbeperkingen. Deze nieuwe aanpak moet daar ook verandering in brengen.” Bovendien richten de OIE, de wereldhandelsorganisatie WTO en de FAO zich steeds meer op ‘derogatie-maatregelen’, zoals zonering en compartimentering, om de handel te faciliteren.
Dergelijke maatregelen helpen landen om de gevolgen te beperken wanneer er een ziekte opduikt. En tevens om alvast te beginnen met exporteren wanneer een land nog niet geheel ziektevrij is. „Zo is mond- en klauwzeer een endemische ziekte in het Krugerpark in Zuid-Afrika. Maar dankzij zonering is Zuid-Afrika wel vrij om uit de rest van het land te exporteren.”
Gmo’s onvermijdelijk
Voedselveiligheid wordt naar de toekomst absoluut een van de belangrijkste onderwerpen in het productiesysteem, voorspelt ook Manfred Kern. „Daarbij is volledige transparantie noodzakelijk.” Kern denkt wel dat het gaat lukken om ook in de toekomst voldoende voedsel te produceren voor de wereldbevolking, ook al blijft door een ongelijke verdeling van de welvaart een deel van de bevolking honger lijden.
Maar de steeds intensiever wordende veehouderijsectoren zullen in de dichtbevolkte wereld wel creatieve oplossingen moeten vinden voor problemen zoals de uitstoot van broeikasgassen en voor de concurrentie die ontstaat tussen de teelt van voer voor dieren en gewassen voor biobrandstoffen. Met de gestegen wereldgraanprijzen zijn de voerkosten nu al een grote uitdaging voor de veehouderij en vooral voor de varkenssector, stelt Kern.
„Landen als Brazilië, met een hoge technologische standaard, een gunstig klimaat, lage voerkosten en lage kosten voor grond, gebouwen en arbeid, hebben straks significante voordelen in vergelijking met de klassieke varkensvleesproducerende landen in Europa. Die worden steeds meer afhankelijk van import van veevoer.”
Verticaal boeren
We moeten in Europa minder afhankelijk worden van gewoon graan, en ons meer richten op hoogwaardig voer dat afkomstig is van speciaal ontworpen gewassen, stelt Kern. „Bijvoorbeeld maïs met een hoger eiwitgehalte of graan met ingebouwde vaccins of probiotica die zorgen voor een betere voederconversie en minder mineralen in de mest. GMO’s, dus. We zullen er in Europa echt aan moeten geloven.”
Frans van Knapen, hoofd van de afdeling Veterinaire Volksgezondheid van de Universiteit van Utrecht, vindt dat Nederland industrieel boeren moet overwegen om de uitdagingen van de toekomst aan te gaan. „We moeten letterlijk de hoogte in. Verticaal boeren, met het varken op de twintigste verdieping. Denk aan industriële megacomplexen, met gigantische hoeveelheden dieren.“
„Het slachthuis op de begane grond en voergewassen op de bovenste verdiepingen. De kostprijs per vierkante meter is ook een stuk lager als je stapelt. En in zo’n complex kun je industrieel de mest meteen be- en verwerken. Dat is beter voor het milieu, én je kunt de voedselveiligheid garanderen.”
Varkens in de modder
Van Knapen plaatst zijn industriële varkensflat recht tegenover de eis van de consument. Die ziet het liefst een idyllisch plaatje van een blij scharrelend varken in de modder. „Het publiek wil ecologisch, kleinschalig. Maar in een ecologisch systeem met varkens die buiten lopen te wroeten, kun je de voedselveiligheid niet garanderen”, stelt hij. „Of je moet gaan controleren op residuen van geneesmiddelen, pesticiden en zware metalen. En op toxoplasma, salmonella, trichinella, yersinia en noem maar op. Wie is bereid om daarvoor te betalen?”
Biologisch produceren kán wel, maar dan moet je volgens Van Knapen twee vleesstromen hanteren: een A-kwaliteit met rauw varkensvlees uit de industriële houderij, en een B-kwaliteit met bewerkte/ontsmette producten uit de biologische sector. „Maar daar wil de vleessector absoluut niet aan. Dan resteert alleen de mogelijkheid om alle varkensvlees vóór de verkoop te ontsmetten.”
De vraag is of de varkensflats wel zijn te verkopen aan het grote publiek. Van Knapen verwacht van wel. „Als de dieren binnen genoeg ruimte hebben en onder plezierige omstandigheden leven, accepteert het publiek het wel. Maar we moeten dat wel laten zien: openheid is heel belangrijk.” Zodra mensen accepteren dat de binnenhouderij geen problemen oplevert voor het welzijn, kun je het ook verkopen dat je dieren gaat opstapelen, redeneert hij. „Let maar eens op. Nog vijf à tien jaar, dan zijn we zover.”
Nieuwe virussen
Menangle virus: een virus dat varkens, mensen en vleermuizen kan besmetten. Voor het eerst geïdentificeerd in 1997 op een zeugenbedrijf in Menangle in Australië, waar het leidde tot doodgeboren en misvormde biggen. Twee medewerkers kregen griepachtige verschijnselen, maar knapten snel weer op. Het virus wordt waarschijnlijk overgebracht door vleermuizen. Kan worden overgebracht bij intensief contact met lichaamsvloeistoffen en foetussen.
Nipah virus: net als het Hendra-virus bij paarden een paramyxo-virus. Ook dit virus wordt overgebracht door grote vleermuizen. Nipah virus leidt bij varkens tot ademhalingsproblemen. Bij mensen kan het onder meer koorts, misselijkheid, duizeligheid en dodelijke hersenvliesontsteking veroorzaken. Nipah is de naam van het dorp in Maleisië waar het voor het eerst in 1999 werd vastgesteld op een varkensbedrijf. Er stierven 105 mensen. Acht andere uitbraken hebben zich sindsdien voorgedaan in India en Bangladesh.