Verborgen rendement ligt voor het grijpen
Als de balans voor 2008 in de varkenshouderij wordt opgemaakt, houdt het niet over met de gerealiseerde saldo’s. Hoge kosten van voer, mestafzet en energie en lagere opbrengstprijzen, met name van biggen, houden de inkomens onder druk.
„Ondanks de lagere biggenprijzen en de hogere varkensvleesprijzen was het gemiddelde saldo voor de vleesvarkenshouderij de eerste drie kwartalen in 2008 toch onder het gemiddelde. De hogere voerkosten drukten flink door in de kostprijs. Gelukkig dalen de voerprijzen”, zegt Albert Knijnenburg, sectormanager varkenshouderij van Rabobank.
Gematigd bovengemiddeld niveau
Hij is optimistisch is over de te verwachten piek in de varkenscyclus. „We zien weer een opwaartse beweging in de voerwinsten. Vanuit een gematigd dal zullen ze uitkomen op een gematigd bovengemiddeld niveau.” Knijnenburg baseert zijn verwachting voor 2009 op een lager biggenaanbod in de EU door 10 procent minder fokzeugen in de EU en een stijgende consumptie van varkensvlees in Oost-Europa.
De aantrekkende markt gaat een positieve invloed hebben op de rendementen in de varkenshouderij. Op veel individuele bedrijven ligt vaak nog ‘verborgen rendement’ voor het grijpen. Een aantal deskundigen geeft aan waar het nodige te halen is, zowel in de zeugenhouderij als in de vleesvarkenshouderij.
„Technisch goed draaien, blijft de belangrijkste motor van een varkensbedrijf. Het is altijd de eerste vereiste voor een goed rendement”, stelt Wilbert Hilkens, sectormanager varkenshouderij van ABN Amro. De voerwinst, het aantal biggen per zeugenplaats en het aantal kilo’s vlees per varkensplaats bepalen voor het grootste gedeelte welke financiële resultaten varkenshouders realiseren. „De variatie in technische resultaten tussen de best en de minst goed presterende bedrijven is nog steeds erg groot”, aldus Hilkens.
Verschil in voerwinst
Het verschil in voerwinst tussen bijvoorbeeld de 10 procent best en de 10 procent minst presterende vleesvarkensbedrijven is ongeveer 50 euro per gemiddeld aanwezig varken. Met 3.000 vleesvarkens is dat op jaarbasis een verschil van 150.000 euro. Met verbetering van het management is veel verborgen rendement te verdienen. „Als de marges steeds krapper worden, neemt het belang van goed ondernemerschap toe. Scherper sturen op het resultaat en op de laatste paar centen kan dan net het verschil maken”, vindt Kees van Vliet, branchemanager van ING Bank.
In het algemeen is het realiseren van goede technische resultaten een sterk punt van de Nederlandse varkenshouderij. In vergelijking met bijvoorbeeld Denemarken heeft Nederland haar concurrentiepositie op de vleesvarkensmarkt verbeterd door een verhoging van het aantal geproduceerde kilo’s vlees per zeug. Daarmee ligt de kostprijs van een kilo vlees in Nederland op hetzelfde niveau als in Denemarken.
Blijven investeren in verbetering van de technische resultaten zet qua rendement de meest zoden aan de dijk. „Goede managementkwaliteiten, kwalitatief goed diermateriaal, een optimale huisvesting en een strakke werkorganisatie zijn daarbij doorslaggevende factoren”, zegt Knijnenburg.
Gezondheid is cruciaal
Een hoge gezondheidsstatus is belangrijk voor de Nederlandse varkenshouderij. „Als de gezondheid van zeugen, biggen en vleesvarkens verbetert, zie je ook meteen een stijgende lijn in de technische en financiële resultaten”, stelt Hilkens. Het bewijs dat extra aandacht voor diergezondheid lonend is, blijkt ook uit de bovengemiddelde technische resultaten van SPF-bedrijven.
Diergezondheid is ook steeds meer een item in de concurrentie met andere landen, vooral als het gaat om de levering van biggen. „Met verbetering van de hygiëne op een bedrijf, het voorkomen van overbezetting in de gespeende biggenstal en goede monitoring is veel te doen”, stelt Knijnenburg, die voorstander is van een ‘biggenpaspoort’.
„Het is belangrijk om de kwaliteit van het Nederlandse product te bewijzen. Verstrek bijvoorbeeld afnemers van biggen informatie over de medische geschiedenis van de dieren en bewijs dat de gezondheidsstatus goed is. Dat versterkt de afzet en het imago.” Volgens Van Vliet moet elke ondernemer produceren wat de markt vraagt. „Voor de Duitse markt zijn dat grote koppels, uniforme en gezonde biggen. Er zijn veel afnemers en er is een grote variatie in biggenprijzen. Voor kwalitatief goede biggen wordt altijd een hogere prijs betaald.”
Gezondheidsstatus kan beter
Met de gezondheidsstatus van Nederlandse biggen, zeugen en vleesvarkens kan het volgens Frank Steenbreker, bedrijfsadviseur van Abab, nog beter. „We hebben niet voor niets de discussie over een te hoog antibioticagebruik in de varkenshouderij. Recentelijk kwam een vaccin tegen het circovirus op de markt en dat loopt meteen storm. Ook dat vind ik een signaal.” Vanuit het maatschappelijk belang moet de sector het risico op residuen in vlees en vorming van resistentie tegen antibiotica beperken.
Maar vooral het bedrijfseconomische belang van een hoge gezondheid weegt zwaar. „Een lagere voerconversie, minder uitval, hogere groei, lagere medicijnkosten en meer uniformiteit van koppels biggen of vleesvarkens zijn van cruciaal belang voor de sector en tikken flink door in het rendement van een varkensbedrijf”, aldus Steenbreker. Ook gaat medicijngebruik ten koste van de slachtkwaliteit en dus de opbrengst van een vleesvarken.
„Voldoende reden om als sector veel aandacht te besteden aan gezondheid. Bijvoorbeeld met het fokken van duurzame zeugen en vitale biggen en het verlagen van de ziektedruk.” Volgens de adviseur variëren de gezondheidskosten op bijvoorbeeld zeugenbedrijven van 25 tot 100 euro per zeug. „Daar is dus nog heel veel te halen. In genetische aanleg kunnen biggen en vleesvarkens goede prestaties leveren, maar dan moet het management wel kloppen. Zorg onder andere voor een goede hygiëne en een goede kwaliteit voer, ondanks hogere prijzen. Anders komt er nooit uit, wat er in zit.”
Multi-site en specialisatie
Ook bij de zogeheten Multi-siteproductie, ofwel produceren op meer locaties, verbetert de gezondheidsstatus. Varkenshouders passen daarbij een strikte scheiding toe tussen de locaties voor zeugen en die voor speenbiggen en eventueel ook voor vleesvarkens.
Deze scheiding van dieren helpt om de cyclus van ziekteverwekkers te doorbreken. De speenbiggen worden opgefokt op een gespecialiseerd bedrijf, waarna ze naar de mesterij gaan. Die mesterij kan op hetzelfde bedrijf zijn als de speenbiggen (tweeweg) of op een derde locatie (drieweg).
Volgens ABN Amro levert Multi-site flinke saldovoordelen op. Deze bank maakte een berekening voor een tweeweg multi-site met een bedrijf met 2.000 gemiddeld aanwezige zeugen en een vleesvarkensbedrijf met 1.000 varkens. Het zeugenbedrijf voorziet meerdere bedrijven van biggen. In vergelijking met een traditioneel bedrijf bedraagt het jaarlijkse voordeel van het vleesvarkensbedrijf 16.100 euro en voor het zeugenbedrijf maar liefst 73.800 euro.
Betere diergezondheid
Voor de vleesvarkens geldt een goedkopere inkoop van voer en een lager voerverbruik. De uitval is 2 procent lager door een betere gezondheid van de dieren. Het aantal rondes stijgt met 0,2 per jaar. Het zeugenbedrijf haalt financieel voordeel uit een 0,6 hogere biggenproductie per zeug per jaar. Dat levert per gemiddeld aanwezige zeug 24 euro per jaar op.
Meer biggen per zeug is te danken aan minder gezondheidsproblemen, omdat de biggen meteen na het spenen van het bedrijf gaan. De voerkosten liggen iets hoger door een hogere biggenproductie en minder uitval van biggen. Maar het netto jaarlijkse saldovoordeel is 73.800 euro.
Volgens Abab-adviseur Steenbreker biedt multi-site met de toepassing van het all- in/all-out principe niet alleen gezondheidsvoordelen. „Het levert ook mogelijkheden op tot samenwerking tussen bedrijven en meer specialisatie en dat verhoogt de arbeidsefficiëntie. Het inhuren van vreemde arbeid is duur. Arbeid bedraagt op zeugenbedrijven 10 tot 20 procent van de totale kostprijs, dus is het zaak om zo efficiënt mogelijk te werken. Een all-in/all-out werkwijze, duidelijke protocollen, vaste structuren en werkroutines helpen daarbij.”
Mest en energie
De mestafzetkosten blijven op veel bedrijven ook flink drukken op de kostprijs en het resultaat. „Door toekomstige strengere mestwetgeving blijft de druk op de mestmarkt hoog. Varkenshouders krijgen meer concurrentie van melkveehouders wat plaatsingsruimte van mest betreft”, zegt Knijnenburg, die blij is met meer steun vanuit Brussel voor pilotprojecten en innovaties gericht op de ontwikkeling van vloeibare kunstmestvervangers uit dierlijke mest. „Ik verwacht dat dergelijke initiatieven op termijn bijdragen aan lagere mestafzetkosten.”
Naast mestverwerking dragen ook de introductie van voeders die het fosfaat- en stikstofniveau in de mest verlagen bij aan lagere mestafzetkosten. Cehave bracht onlangs een vleesvarkensvoer op de markt, waarmee de firma claimt dat het de mestafzetkosten tot 10 euro per vleesvarkensplaats verlaagt.
50 euro per zeug aan energie
Energiebesparing is geen hot item in de varkenshouderij en veel varkenshouders hebben weinig zicht op het energieverbruik. Toch kan op deze kostenpost worden bespaart. Een zeugenhouder is gemiddeld 50 euro per zeug per jaar kwijt aan energie. Op een gemiddeld varkensbedrijf is dat 7 euro per vleesvarkensplaats.
„Veel ventilatiesystemen in combinatie met luchtwassers zijn niet goed gedimensioneerd en niet goed ingeregeld”, zegt Maurice Ortmans van Inno+ in Maasbree. „Afhankelijk van de grootte van de afwijking ten opzichte van de optimale instellingen kost dat 1 tot wel 5 euro extra per vleesvarkensplaats. Dat is snel te verdienen als je ervoor zorgt dat deze systemen optimaal werken.”
Als de energieprijzen stijgen, neemt het rendement op investeringen in klimaatconditioneringssystemen als warmtewisselaars in de grond toenemen. „Met klimaatconditionering vlak je de pieken en dalen in zomer- en wintertemperaturen af. Dat bespaart niet alleen energie, maar is ook positief voor het dierenwelzijn. Zeugen, biggen en vleesvarkens presteren daar technisch ook beter door.”
Tekst: Janet Beekman
Beeld: Ingrid Zieverink