Biggensterfte beperken? Herken de oorzaak!
Deel 1 – Niet-infectieuze oorzaken
Oorzaak meestal multifactorieel
In de baarmoeder bevinden de ongeboren biggen zich in een veilige omgeving. Na de geboorte moeten biggen zich aanpassen aan totaal nieuwe omstandigheden: temperatuur, zogen, competitie met toomgenoten en tal van ziekteverwekkers die hun nog niet volledig ontwikkelde immuunsysteem aanvallen.
Biggen die zich niet snel kunnen aanpassen aan deze nieuwe omstandigheden zullen sterven. Naast de aanwijsbare oorzaak (doodliggen, bigvitaliteit, darminfecties, overige infecties, …) zijn er vaak onderliggende oorzaken die aan de basis liggen van de sterfte zoals bijvoorbeeld te weinig biestopname, slecht stalklimaat, … Biggensterfte is het resultaat van een reeks complexe interacties tussen de zeug, de big en de omgeving. Bij het formuleren van preventiemaatregelen om biggensterfte te beperken, mogen de onderliggende oorzaken niet over het hoofd gezien worden.
Verhongering – onderkoeling – doodliggen complex
Pasgeboren biggen liggen graag dicht bij de uier van de zeug om zich te verwarmen en om de toegang tot hun tepel veilig te stellen. Dit heeft als risico dat biggen worden doodgelegen wanneer ze niet tijdig wegkomen als de zeug zich verplaatst of gaat liggen. Doodliggen is de belangrijkste oorzaak van sterfte in het kraamhok.
De moedereigenschappen van de zeug vormen een belangrijke factor bij het doodliggen. Zeugen kunnen rond het werpen stress ondervinden omdat ze zich in een nieuwe omgeving bevinden en door het geboorteproces. Dit kan leiden tot rusteloosheid en zelfs tot agressie naar de biggen waardoor deze onvoldoende kunnen drinken, minder vitaal zijn, doodgelegen worden of in het ergste geval zelfs doodgebeten worden.
Naast de moedereigenschappen van de zeug hebben ook bigfactoren een invloed. Onder normale omstandigheden gaan biggen de zeug gewoon uit de weg wanneer die zich verplaatst of gaat liggen. Biggen die traag zijn door onderkoeling, verhongering en gebrek aan energie hebben een verhoogd risico op doodliggen. Het risico op onderkoeling vergroot wanneer het stalklimaat niet optimaal is voor de biggen. Denk daarbij aan tocht, te koude temperaturen en/of een vochtige stalomgeving.
Belang van bigvitaliteit en geboortegewicht
Biggen met een laag geboortegewicht zijn minder vitaal omdat ze minder energiereserves en een relatief groter huidoppervlak hebben, waardoor ze sneller afkoelen. Hierdoor worden lichte biggen sneller doodgelegen, hebben ze minder toegang tot de tepels die het meeste melk geven, nemen ze minder biest op en groeien ze trager.
Ook de voeding van de zeug heeft een belangrijke invloed op de bigvitaliteit. De voeding tijdens de dracht heeft een rechtstreekse invloed op de ontwikkeling van de ongeboren biggen in de baarmoeder en daarmee op het geboortegewicht en de bigvitaliteit. Een suboptimale voeding tijdens de dracht kan aanleiding geven tot een grotere spreiding van de geboortegewichten binnen een toom. Gebrek aan vezelrijke voeding en onvoldoende wateropname rond het werpen vergroten het risico op constipatie en verlengen de duur van het geboorteproces. Bovendien zorgt constipatie ervoor dat de voederopname en melkproductie van de zeug na het werpen slecht op gang komen. Een goede conditie van de zeug bij het werpen (niet te mager en niet te vet) is cruciaal voor een goede colostrum- en melkproductie. Na het werpen wordt beroep gedaan op de voeding van de zeug tijdens de lactatie en op de lichaamsreserves voor het grootbrengen van de biggen. Een goede voedersamenstelling en voederopname tijdens de lactatie heeft een rechtstreekse invloed op de hoeveelheid en de kwaliteit van de geproduceerde melk en dus op de ontwikkeling van de biggen.
Een andere risicofactor voor een verminderde bigvitaliteit is zuurstofnood tijdens de geboorte. De laatstgeboren biggen van een toom hebben een grotere kans op zuurstofnood. Ook een traag geboorteproces verhoogt het risico op zuurstofgebrek. Bijkomend nadeel van een te lang geboorteproces is dat de laatstgeboren biggen minder toegang hebben tot kwaliteitsvolle biest, aangezien de samenstelling van de biest snel afneemt nadat de eerste biggen zijn geboren. Oorzaken van een traag geboorteproces zijn onder andere constipatie van de zeug en te vette zeugen bij het werpen.
Een ander belangrijk aspect is dat biggen geboren worden met lage ijzerreserves en dat ze door hun snelle groei tijdens de eerste levensweken snel door hun ijzervoorraad heen raken. Als er onvoldoende of te laat ijzer wordt toegediend tijdens de eerste levensdagen, dan ontwikkelen de biggen bloedarmoede. Ook dit leidt tot zwakkere biggen.
Misvorming
Aangeboren lichamelijke gebreken zoals navelbreuken, hartafwijkingen, … verhogen de kans op sterfte. Een vaak voorkomende misvorming is spreidzit. Omdat de biggen moeilijk kunnen bewegen zijn ze zeer vatbaar voor doodliggen en kunnen ze moeilijk bij de uier om te drinken. Zowel genetische factoren als vroeggeboorte, mycotoxines en een gebrek aan bepaalde voedingsstoffen bij de zeug worden in verband gebracht met spreidzit.
Conclusie
Biggensterfte is het resultaat van een reeks complexe interacties tussen de zeug, de big en de omgeving. Hoewel het doodliggen van biggen door de zeug de belangrijkste doodsoorzaak is, is dit vaak het gevolg van onderkoeling en verhongering. Bigvitaliteit en geboortegewicht, evenals moedereigenschappen van de zeug spelen een belangrijke rol in de overleving van biggen. Managementstrategieën gericht op het verminderen van stress bij de zeugen en het verbeteren van de bigvitaliteit zijn dus belangrijk om de biggensterfte terug te dringen.
In een volgend artikel wordt dieper ingegaan op de infectieziekten die biggensterfte kunnen veroorzaken.
Bronnen
- Vaillancourt et al. (1990). Validation of producer-recorded causes of preweaning mortality in swine. Preventive Veterinary Medicine, 10(1-2), 119-130.
- Mainau et al. (2015). Pre-weaning mortality in piglets. The farm animal welfare fact sheet, N°11 (FAWEC).