Vermeerderaar cruciaal bij groei vleesvarken
Wageningen UR Livestock Research bezocht een zestal vleesvarkensbedrijven met een minimale groei van850 gramper dag en een voederconversie van 2,5 of gunstiger. Mengvoederfabrikant For Farmers inventariseerde bij klanten het verschil in management tussen vleesvarkensbedrijven met een hoge en bedrijven met een lage groei. Topigs onderzocht het aspect voeding bij vleesvarkens. Verder stelde de fokkerijorganisatie zich de vraag; waarom haalt in tegenstelling tot de zeugenhouder de vleesvarkenshouder onvoldoende resultaat uit het genetische potentieel?
Stabiliteit creëren
„Een complexe vraag waar niet één antwoord op mogelijk is.” Zo omschrijft Kasper Bekker de nauwelijks verbeterde technische resultaten bij vleesvarkens in de afgelopen tien jaar. Bekker is de noordelijke regiomanager bij Topigs. Hij heeft ruim 25 jaar ervaring in de varkensperiferie. Slachterij, advies, mengvoer, handel en fokkerij. Dit rijtje bedrijfstakken siert zijn cv.
Volgens hem is van oudsher de vermeerderaar vaak de bepalende factor bij geneticakeuze. „De zeugenhouder bepaalt de grotendeels de eigenschappen van de big bij de vleesvarkenshouder. Eigenlijk ligt de basis van een big bij de vermeerderaar. Een opgelegde big is nooit nieuw, maar een halffabricaat met een veelal onbekende historie. Met een gemiddelde leeftijd van tien weken heeft het dier al verscheidene fasen ondergaan.”
„Weet je waar je een goed vermeerderingbedrijf aan kunt herkennen? Aan stabiliteit. Een stabiele omgeving creëren is de basisvoorwaarde voor groei. Een omgeving waar de big zo geleidelijk mogelijk weerstand kan opbouwen. Ziek zijn kost energie. Deze energie gaat ten koste van de groei en spieraanzet en het toekomstige productievermogen.”
Geboortegewicht bepalend
Volgens Bekker draait het er om de jeugdgroei zo optimaal mogelijk te benutten. De jeugdgroei is ondermeer afhankelijk van geboortegewicht. Hij ondersteunt zijn verhaal met onderzoeksresultaten van Topigs. „Bij een verschil in geboortegewicht van1 kgverschilt de slachtleeftijd tussen beide gewichtsgroepen met minimaal tien dagen. Qua karkaseigenschappen is er geen verschil.”
Het onderzoek constateert dat een aantal factoren van invloed is op het geboortegewicht: de zoogperiode in de vorige cyclus, de voeding in de dekstal en het huisvestingssysteem bij dragende zeugen. Naast geboortegewicht is de jeugdgroei bij biggen afhankelijk van de groei tot opleg van vleesvarken. Uit eerder Duits onderzoek is gebleken hoe hoger de groei als big, des te hoger de groei als vleesvarken.
De noordelijke regiomanager over het belang van scheiding in gewicht en leeftijd bij opleg: „Opgelegde biggen van25 kgzijn gemiddeld 75 dagen oud. De koplopers zijn rond de 60 dagen en achterblijvers kunnen 90 dagen oud zijn. Dit zijn twee biggen met een totaal verschillende geschiedenis. Zonder communicatie tussen zeugen- en vleesvarkenshouder komen deze bij elkaar in het hok.”
Moeizame relatie
De noodzaak van een goede informatie-uitwisseling tussen vermeerderaar en vleesvarkenshouder beaamt ook Carola van der Peet-Schwering. De onderzoekster van Wageningen UR Livestock Research was projectleider bij het onderzoek ‘Op weg naar1.000 gramgroei’. Het onderzoek legde zes technisch top draaiende vleesvarkensbedrijven onder de loep.
„Geen van de bedrijven was tevreden over de kwaliteit van de opgelegde biggen. Over de gezondheidsstatus en spreiding in gewicht en leeftijd was bij de zes bedrijven weinig bekend. De communicatie met de vermeerderaar vonden de vleesvarkenshouders beperkt en de relatie beoordeelden ze als moeizaam.” Volgens Kasper Bekker is de functie van de biggenhandelaar onderbelicht als uitwisselaar van informatie tussen zeugen- en vleesvarkenshouder.
„De handelaar is als enige partij bij beide schakels betrokken. Voor handelaren is extra informatie-uitwisseling en selectie in gewicht en leeftijd ook commercieel interessant. Je bent onderscheidend ten opzichte van de concurrentie. Voor de vleesvarkenshouder levert het meer rendement op. En op termijn is ook de vermeerderaar hier bij gebaat. Dan creëer je een win-win-win situatie.”
Gestructureerd en secuur
De rol van de vermeerderaar voor een goede groei bij vleesvarkens is cruciaal, maar het management van de vleesvarkenshouder is onmisbaar. Dit gegeven wordt door het rapport van Wageningen UR Livestock Research onderstreept. „Een bedrijf met goede biggen, maar slecht management zal geen goede resultaten halen.”
Omgekeerd geldt hetzelfde. Voor goede resultaten moeten alle randvoorwaarden „kloppen.” Van der Peet-Schwering over de kenmerkende eigenschappen van de ondernemers bij de top vleesvarkensbedrijven: „Ze werkten heel gestructureerd en secuur met vaste werkschema’s. Opvallend was dat geen van de bedrijven restdieren naar een afdeling met jongere dieren verplaatste.”
„De vleesvarkenshouders werkten met een restafdeling of hielden helemaal geen restdieren op het bedrijf. Een ander detail was dat op vijf van de zes bedrijven, de dieren waren geënt tegen Mycoplasma. Verhoudingsgewijs gebeurt dit weinig in Nederland.”
Succes van voeding
Als laatste belangrijke succesfactor in het rapport haalt de Lelystadse onderzoekster het aspect voeding aan. „Vijf van de zes bedrijven verstrekten brijvoer. Driemaal daags kregen de dieren via een lange trog voer waaraan ze tegelijk konden vreten. Waar het succes in schuilt? Als eerste is brijvoer gefermenteerd wat een bewezen positief effect op de groei heeft.”
„Dus brijvoer kan de succesfactor zijn. Maar het gelijktijdig vreten kan ook bepalend zijn. Gezamenlijk vreten betekent dat alle varkens een vergelijkbare hoeveelheid voer op kunnen nemen. Iets wat bij beperkte voedering aan een droogvoerbak maar de vraag is. Als laatste is de bijdrage van de varkenshouder doorslaggevend.”
„De onderzochte vleesvarkensbedrijven kozen niet voor de goedkoopste grondstoffen, maar voor stabiele producten met een bewezen kwaliteit die het hele jaar door beschikbaar zijn. Ook werkten ze met een nauwgezette voercurve. De vleesvarkenshouders hechtten veel waarde aan voldoende voer en eiwit in de jeugdfase om de jeugd- en spiergroei zo optimaal mogelijk te benutten.”
Rol genetica
Samenvattend vindt Kasper Bekker dat het varken aan de slachthaak een evenredige verantwoordelijkheid is van de vermeerderaar en de vleesvarkenshouder. „De groei en spierdikte is een fifty-fifty verdeling tussen beide partijen. Spekdikte is een managementverhaal waar de vleesvarkenshouder hoofdzakelijk voor verantwoordelijk is en deels ook genetica.”
„De invloed van genetica op de resultaten? Ik schat 30 procent genetica en 70 procent management. De bijdrage van genetica over de jaren heen is vrij groot, maar hoe zijn anders de grote verschillen in technische resultaten bij bedrijven met dezelfde genetica verklaarbaar? De komende jaren moet de koudwatervrees weg om gezamenlijk als team van vermeerderaar, vleesvarkenshouder, biggenhandelaar en naaste adviseurs te opereren.”
„Wantrouwen remt de vooruitgang. Bespreek als team om de tafel de zaken en doelstellingen. Deze trend is de laatste jaren met name bij grotere bedrijven waarneembaar. De schaalvergroting speelt de komende jaren de grootste bijdrage aan de verbetering van de technische resultaten bij vleesvarkens.”
Oplegstrategie essentieel
ForFarmers inventariseerde in het project ‘Formule1000’het verschil in management tussen 47 vleesvarkensbedrijven met een hoge groei (boven830 gram) en lage groei (onder750 gram). De mengvoederfabrikant concludeert dat een hoge groei begint bij de opleg van een gezonde big met een mooi en glanzend haarkleed. Het grootste verschil in management tussen bedrijven met een lage en hoge groei is de oplegstrategie.
Goed scorende bedrijven onderscheiden zich van slechter scorende bedrijven met name door de oplegstrategie. Een schone en droge afdeling voorzien van strooisel met een minimale temperatuur van 25 graden Celsius is een veel gehanteerde werkwijze bij bedrijven met een hoge groei. Verder werkt bijna 80 procent van de hoge-groei-bedrijven met afzonderingsruimtes voor zieke dieren.
Bij bedrijven met een lage groei heeft ruim 40 procent de zieke dieren afgezonderd. Qua voerstrategie krijgen vleesvarkens bij goed scorende bedrijven aanmerkelijk meer startvoer dan slechter scorende bedrijven. Dit is respectievelijk54 kgbij goed scorende bedrijven en48 kgbij de minder scorende bedrijven. Bijna 80 procent van de bedrijven met een groei boven de830 gramheeft een gemiddelde voeropname van minimaal2,25 kgper dag.
Bij bedrijven met een groei onder de750 grambehaalt slechts vijf procent deze voeropname. Het ForFarmers-project krijgt een vervolg met een onderzoek naar de effecten van de verschillende voersoorten en –strategieën op de daggroei van vleesvarkens.
Tekst: Ruben van Boekel
Beeld: Agrio archief