Varkenshouderij mag zelf mestoverschot oplossen
Dit jaar was het uitrijdseizoen van mest kort maar hevig. Dat kwam vooral door de late start. Pas na 18 maart knapte het weer enigszins op waardoor het uitrijden van mest kon beginnen. En dat gebeurde vervolgens massaal. „Het is onze indruk dat ondanks het verloren gaan van de maand februari en de helft van maart voor het uitrijden van mest, er dit voorjaar meer mest is afzet dan in het voorjaar van2009”, zegt Jaap Uenk, voorzitter van de sectie meststoffendistributie van Cumela Nederland.
„De distributeurs hebben een logistieke prestatie van formaat geleverd.” Een voordeeltje van het koude voorjaar was dat het mestuitrijden op graanpercelen langer door kon gaan, omdat de groeispurt van wintertarwe lang op zich liet wachten. Daardoor hebben maar weinig akkerbouwers besloten af te zien van dierlijke mest en in plaats daarvan kunstmest te gebruiken.
Voorspoedige mestafzet
Dat de mestdistributie dit voorjaar ondanks de late start vlot verliep, heeft veel te maken met de forse transportcapaciteit bij distributeurs, voldoende opslagmogelijkheden die de afgelopen tien jaar in de afzetgebieden zijn gebouwd en de investeringen in emissiearme aanwendapparatuur.
De voorspoedige mestafzet heeft positieve gevolgen voor de prijzen die varkenshouders betalen om van hun mest af te komen. Het tarief per kuub ligt dit jaar ongeveer 10 euro onder dat van 2008.
Dat de meststromen op dit moment redelijk soepel hun weg vinden, lijkt veel te maken te hebben met de sterk toegenomen export van mest de afgelopen jaren (zie tabel). Zowel de export van pluimveemest als die van varkensmest is de afgelopen vier jaar sterk gegroeid. Uitgedrukt in kilogrammen fosfaat is in de periode van 2006 tot 2010 de mestexport met 72 procent toegenomen.
Duitsland belangrijkste exportland
Als het gaat om varkensmest, is Duitsland verreweg het belangrijkste exportland. Vorig jaar ging daar bijna drie miljoen ton varkensmest naar toe. De vraag uit Duitsland naar Nederlandse mest is groot. Duitse akkerbouwers zien onze dierlijke mest graag komen. Deelstaat Noordrijn Westfalen grenst aan Nederlandse mestoverschotgebieden in Twente, Achterhoek, Noord-Brabant en Limburg.
Noordrijn Westfalen heeft een akkerbouwareaal van ongeveer 1,5 miljoen hectare. Dat is ruim meer dan alle Nederlandse akkerbouwgrond bij elkaar. Uenk: „Als we van het grote Duitse areaal slechts een klein deel benutten, betekent dat al een enorme verlichting voor de Nederlandse mestmarkt.”
Exporteren van mest is gebonden aan strenge regels. Wie wil exporteren, mag dat alleen met een vergunning van Duitsland. De belangrijkste voorwaarde bij export van drijfmest is het zogenoemde hygiëniseren van de mest. Dit houdt in dat de mest minstens een uur lang verhit moet zijn geweest op een temperatuur van minstens 70 graden Celsius. Exporteurs van drijfmest moesten beschikken over een installatie om te hygiëniseren met een erkening van de Voedsel- en Waren Autoriteit (VWA).
Strengere regels voor import
De exportmarkt is niet zonder risico. De afgelopen jaren was er in Duitsland regelmatig gedoe over import van Nederlandse mest. Dat ging meestal over aanvoer van mest die niet aan de regels zou voldoen, illegale mest dus. „Dergelijke incidenten leggen druk op de export van mest”, constateert Wiebren van Stralen, beleidsadviseur bij LTO Noord.
„Er zijn al Duitse deelstaten die strengere regels willen hanteren bij de import van Nederlandse mest. Het is niet ondenkbaar dat we bij onverhoopte toekomstige calamiteiten met een volledige grenssluiting te maken krijgen”, aldus Van Stralen.
Ook Uenk van Cumela stelt vast dat de exportmarkt kwetsbaar is. „Al is het wel zo dat alle onrust in Duitsland is toe te schrijven aan slechts enkele exporteurs die het met de uitvoering van de vergunning kennelijk niet zo nauw nemen”, omschrijft Uenk voorzichtig.
Exportverantwoording
Volgend jaar introduceren overheid en bedrijfsleven een nieuwe werkwijze die ze Client Export Mest noemen. Volgens Uenk neemt met dit exportverantwoordingssysteem de kans op fraude bij mestexport verder af. Het systeem sluit aan op de tracking en tracing-methodieken die de VWA ook bij voedsel hanteert. „Het grootste voordeel voor de exporteurs is de kostenverlaging door vermindering van administratieve lasten, in totaal zo’n 7 miljoen euro in vijf jaar. Nu moeten ze nog veel zaken dubbel registreren.”
Volgens Uenk onderkennen de distributeurs het grote belang van de varkenshouderij bij de export van mest. „We luisteren dan ook goed naar afnemers en overheden in Duitsland en spannen ons in om ze terwille te zijn. Zo denken we er bijvoorbeeld aan om het ‘lossignaal’ met gps bij export op de daadwerkelijke losplaats in Duitsland te laten geven. Nu stopt de gps-registratie bij de grens. Het vastleggen van de losplaats van mest in Duitsland kan helpen om de controleerbaarheid van de mestexport te vergroten.”
De exporteurs van mest hopen dat er in de toekomst ook mogelijkheden ontstaan in Duitsland om mest op te slaan. Dat zou de flexibiliteit en daarmee de doelmatigheid van de mestexport sterk vergroten. Nu wordt Nederlandse mest in Duitsland na aanvoer meteen over het land uitgereden. „Natuurlijk moeten exporteurs, als ze gaan investeren in opslagsilo’s, wel zekerheden hebben dat export naar Duitsland structureeel mogelijk blijft. Als dat lukt, kunnen we de komende jaren nog veel plezier beleven aan de export van mest.”
Mestoverschot groeit
Ondanks de voorspoedige afzet van mest in binnen- en buitenland, is de toekomst van de mestmarkt bepaald niet zonder zorgen. Dat komt omdat in Nederland de plaatsingsruimte voor mest de komende jaren verder afneemt door strengere aanwendingsnormen. Dit betekent onder meer dat ook het aantal rundveehouders met een mestoverschot op bedrijfsniveau flink zal groeien.
De omvang van de nationale mestproductie komt overeen met ongeveer 175 miljoen kg fosfaat per jaar. In 2015 is de binnenlandse plaatsingsruimte afgenomen tot ongeveer 125 miljoen kg. Stel dat de export op het huidige niveau kan blijven, ongeveer 37 miljoen kg, dan is er nog een overschot van 13 miljoen kg.
„Een deel daarvan zal weg te werken zijn, door minder mineralen in het voer te stoppen”, verwacht Van Stralen van LTO Noord. „Onderzoekers en voerfabrikanten zien op dat terrein nog mogelijkheden. Maar dat zal zeker niet genoeg zijn om die 13 miljoen kg helemaal weg te werken.”
Probleem voor varkenshouders
Het lijkt erop dat het wegwerken van het mestoverschot de komende jaren vooral op het bord van de varkenshouderij komt te liggen. De pluimveesector heeft met mestverbranding, -verwerking, en –export, vrijwel geen mestprobleem meer. De rundveehouderij lijkt in het binnenland de concurrentie met varkensmest goed aan te kunnen.
Onder meer door gunstiger N-P-K-verhoudingen in de mest, en omdat de meeste rundveehouders slechts een klein deel van hun mest hoeven af te zetten waardoor ze gemakkelijker op prijs kunnen concurreren.
De afgelopen 25 jaar zijn er veel initiatieven genomen om mest te verwerken tot producten die buiten de Nederlandse landbouw af te zetten zijn. Van de meeste plannen is niet veel terechtgekomen. Toch lijkt mestverwerking noodzakelijk om te zorgen dat de varkenshouderij in Nederland niet aan een mestoverschot ten onder gaat.
Collectieve financiering
De organisaties van varkenshouders, zowel LTO als NVV, zien collectieve financiering als een manier om mestverwerking de komende jaren toch van de grond te krijgen. „Er zijn verschillende mogelijkheden om tot collectieve financiering te komen. Je kunt denken aan een koppeling aan dierrechten of een productschapsheffing.”
„Ook het opleggen van een overschotheffing zoals in België gebeurt, hoort tot de mogelijkheden”, zegt Van Stralen. „Essentieel is dat collectieve financiering niet mag leiden tot ‘luie’ mestverwerkers. Ze moeten wel marktgedreven werken en kwaliteitsproducten afleveren.”
‘Druk op mestmarkt zal toenemen’
„De afgelopen voorjaarsweken was mest heel goed te plaatsen. Op dit moment zitten alle gewassen in de grond en we zijn weer bezig om mestopslagen vol te rijden”, meldt Johan Mostert in Nijkerkerveen. Mostert is eigenaar-directeur van Handels- & Transportbedrijf Mostert & vd Weg.
Mostert heeft jaarrond tien tot 15 tankauto’s op de weg. Die vervoeren vooral varkensmest vanaf de overschotgebieden naar de akkerbouwregio’s. Daarnaast doet Mostert ook aan export van mest. Dat betreft pluimveemest. „Als grondgebruikers de komende jaren met strengere aanwendingsnormen te maken krijgen, zal de druk op de mestmarkt toenemen”, constateert Mostert.
„En het is niet uitgesloten dat hierbij onvoorziene knelsituaties ontstaan. De afgelopen jaren hebben we eigenlijk altijd geluk gehad met de uitrijdomstandigheden aan het begin van het groeiseizoen. Ook dit jaar. We begonnen weliswaar laat, maar hebben vervolgens in een beperkt aantal weken heel veel kunnen doen. Ik sluit niet uit dat we het een keer minder goed treffen.”
Droge pluimveemest plaatst Mostert net over de grens maar ook in verder weg gelegen deelstaten als Neder-Saksen en het oostelijk deel van Duitsland. Export van drijfmest is nog niet interessant voor hem. „Bij de huidige tarieven is de binnenlandse markt het aantrekkelijkste afzetkanaal, mede omdat wij vanuit Centraal-Nederland opereren en de afzetgebieden in Flevoland, Noord-Holland, Drenthe, Groningen en Friesland snel kunnen bereiken.
Hygiëniseren in combinatie met export wordt pas interessant bij andere prijsverhoudingen tussen binnenlandse afzet en de Duitse afzetmarkt”, aldus Mostert. „Voor collega’s die meer in de grensregio’s opereren, ligt dat anders vanwege de kortere afstanden.”
Knelpunten
Hoewel de mestmarkt er evenwichtig uitziet, constateert Cumela Nederland, de organisatie van distributeurs, ook knelpunten. Bijvoorbeeld bij het uitrijden van drijfmest op percelen met graan. Machines zijn toegerust op emissiearme aanwending, maar bij droogte kan het gebeuren dat mest onvoldoende in de grond terechtkomt. De AID heeft al diverse boeren en loonwerkers op de bon geslingerd vanwege niet emissiearm aanwenden.
Ook de aanpassingen die het ministerie van LNV bij de perceelsregistratie heeft doorgevoerd, komen de mestafzet niet ten goede. „In sommige regio’s is echt te merken dat de plaatsingsruimte voor mest is afgenomen doordat de percelen, op papier althans, kleiner zijn geworden”, zegt Uenk van Cumela.
Ook de Flora- en Faunawet lijkt boeren en loonwerkers steeds meer voor de voeten te gaan lopen. Mestaanwending mag niet leiden tot schade voor plant en dier.
Tekst: Berrie Klein Swormink
Beeld: Hans Swaep