Vermeerderaars steeds meer afhankelijk van biggenexport
Uit cijfers van het Productschap Vee en Vlees (PVV) blijkt dat de export van biggen in de eerste maanden van dit jaar fors hoger is dan in 2009 (zie tabel 1 en 2). De cijfers passen in de trend van een structurele toename van de biggenexport. Jaarlijks gaan er ongeveer 6 miljoen biggen de grens over. De verwachting is dat dit aantal de komende jaren zal doorgroeien tot 7 of 8 miljoen in 2015.
Dat de biggenexport al jaren groeit komt, naast de toenemende biggenproductie per zeug, doordat Nederlandse varkenshouders zich in toenemende mate toeleggen op de zeugenhouderij. Varkensrechten worden steeds vaker benut voor het houden van zeugen ten koste van het houden van vleesvarkens.
Met vleesvarkens meer investeren
In 2006 heeft de overheid het ‘schot’ tussen vleesvarkensrechten en zeugenrechten verwijderd. Al jaren is het saldo per varkensrecht in de zeugenhouderij fors hoger dan dat in de vleesvarkenshouderij. Ofwel om de kost te verdienen met vleesvarkens moet je veel meer investeren in productierechten dan als je met zeugen je inkomen verwerft. Ook in andere opzichten is het lastiger om in Nederland met vleesvarkens een toekomst op te bouwen.
Bijvoorbeeld vanwege de hoge mestafzetkosten en de strenge regelgeving op het gebied van ammoniak, geur en fijnstof. Door de verschuiving richting zeugenhouderij staat het aantal vleesvarkens in Nederland onder druk. In 1995 waren dat er nog ruim 7 miljoen. Vorig jaar waren er gemiddeld ruim 5,8 miljoen vleesvarkens in Nederland. Dit heeft ook gevolgen voor de varkensslachterijen.
Het aantal slachtingen staat al jaren onder druk. In 2000 werden er in Nederland 18,5 miljoen vleesvarkens geslacht. Vorig jaar waren dat er 13,8 miljoen. De afname van het aantal slachtingen is niet alleen te verklaren doordat het aantal vleesvarkens afneemt, maar komt ook door een grote exportstroom van levende vleesvarkens. In 2009 werden 4,7 miljoen vleesvarkens geëxporteerd.
Biggen gewild in buitenland
Nederlandse biggen zijn gewild in het buitenland. Bijna de helft van de geëxporteerde biggen komt terecht op een vleesvarkensbedrijf in Duitsland. In tegenstelling tot Nederland is in Duitsland de biggenproductie kleiner dan de afmestcapaciteit. Momenteel produceren de Duitsers 85 procent van de benodigde biggen zelf.
Dat percentage staat echter onder druk omdat veel vermeerderaars stoppen. „Kleine vermeerderaars in Duitsland hebben een hogere kostprijs dan hun Nederlandse collega’s”, concludeert Cees Oostrom, sectorvoorzitter varkenshandel bij de Nederlandse Bond van Handelaren in Vee (NBHV). „Vooral in Zuid-Duitsland zie je dat vermeerderaars de concurrentie met Nederlandse biggen niet aan kunnen en massaal stoppen.”
De Nederlandse varkenshouderij plukt ook de vruchten van de toetreding van een aantal Oost-Europese landen tot de Europese Unie (EU). De export van biggen naar landen als Hongarije, Polen, Roemenië en Kroatië is de afgelopen jaren sterk gegroeid. Globaal gaat momenteel ongeveer een kwart van de exportstroom naar die landen. Tien jaar geleden was de biggenexport nog sterk gericht op Zuid-Europese landen als Italië en Spanje. Nu is de export meer op het Oosten gericht.
Export Deense biggen
Denemarken is een geduchte concurrent voor de Nederlandse biggenexporteurs. Net als Nederland is ook Denemarken een structurele exporteur van biggen. Vorig jaar exporteerde Denemarken meer dan 7 miljoen biggen. Oostrom: „Biggen uit Nederland zijn kwalitatief niet minder dan die uit Denemarken. Maar Deense biggenleveranciers hebben een betere naam.”
„Dat komt ondermeer door de voortvarende aanpak van dierengezondheid in Denemarken, en ook doordat de Denen vrijwel alles in één hand hebben. Danish Crown zorgt voor een eenduidige communicatie en dat werkt goed.” Oostrom constateert dat de doorsnee mentaliteit van Nederlandse varkenshouders soms tegenwerkt op de exportmarkt.
„Het gebeurt in Nederland te vaak dat zeugenhouders besluiten bij een koppel biggen die het minder goed doen, om die dieren maar voor export te bestemmen. Ook dierenartsen werken daar aan mee. Maar ook in het buitenland komen biggen terecht bij een mester die er graag iets aan wil verdienen. Met zulke praktijken maakt Nederland zich in het buitenland niet geliefd.”
Arbeidskosten en logistiek
Paul Leenaers, sectormanager veehouderij bij Rabobank Nederland, constateert dat de concurrentiepositie van Nederlandse biggenproducenten ten opzichte van Denemarken zich niet ongunstig ontwikkelt. „Deense genetica zijn tegenwoordig ook in Nederland beschikbaar. Dus die troef hebben de Denen al niet meer”, aldus Leenaers.
„Verder kampt Denemarken met hoge arbeidskosten en logistieke nadelen in vergelijking met Nederland. Mede daardoor is de afzetportefeuille van Nederlandse exporteurs gespreider dan die van hun Deense collega’s die bijna alleen op de Duitse markt zijn gericht.”
In en om de sector is iedereen het er over eens dat de sterk groeiende biggenexport de Nederlandse varkenshouderij kwetsbaar maakt. Vooral bij een onverhoopte ziekte-uitbraak, bijvoorbeeld varkenspest, kan de exportstroom snel opdrogen. Formeel hoeft een uitbraak van een aangifteplichtige dierziekte niet te betekenen dat meteen heel Nederland op slot gaat. Het verleden leert echter dat de kooplust van afnemers snel kan verdwijnen.
Overbruggen afvoerstop
Als de biggenexport stilvalt, ontstaat er direct een groot probleem. Varkenshouders zijn weliswaar verplicht om reserveruimte op het bedrijf te hebben waarmee ze een afvoerstop van zes weken kunnen overbruggen. Het is maar de vraag of die ruimte er ook daadwerkelijk is. „Dit maakt de toenemende exportafhankelijkheid tot een zorgelijke ontwikkeling”, concludeert Oostrom. Mogelijkheden om het tij te keren ziet hij niet.
Paul Leenaers van Rabobank Nederland is het met Oostrom eens dat de toenemende afhankelijkheid van de biggenexport niet zonder risico’s is. Hij stelt echter vast dat de sector wel degelijk mogelijkheden heeft om de kwetsbaarheid te verkleinen. „Goed inspelen op de wensen van de afzetmarkt is heel belangrijk om structurele afzetrelaties op te bouwen. Op dat punt is nog veel te winnen.”
„Veel vermeerderaars werken met stallen die als uitgangpunt hebben: een productie van 23 biggen per zeug per jaar en afleveren van de biggen op een gewicht van23 kg.”
„De praktijk is dat een zeug 28 biggen per jaar grootbrengt en dat de biggen op het bedrijf blijven tot ze 28 kg wegen. Hierdoor is er vaak te weinig ruimte. Dit heeft ongewenste gevolgen voor ziektedruk en medicijngebruik. Terwijl juist de Duitse afzetmarkt veel waarde hecht aan gezondheid. Een vermeerderaar die kwalitatief goede biggen wil exporteren, zou als norm moeten hanteren dat hij per zeug minimaal vier plaatsen voor gespeende biggen heeft met een oppervlakte van 0,4 vierkante meter”, stelt Leenaers van de Rabobank.
Hij drukt varkenshouders op het hart om verder te kijken dan het eigen bedrijf door alleen samen te werken met exporteurs die hun zaakjes goed voor elkaar hebben. „Juist het transport van de dieren is een punt dat regelmatig op een negatieve manier in het nieuws komt. Dat is niet in het belang van de sector. Werk daarom alleen samen met gecertificeerde bedrijven van naam en faam. Juist door de kwetsbaarheid moet je scherp zijn. Verantwoordelijkheid houdt niet op bij de grenzen van je erf.”
Tekst: Berrie Klein Swormink
Beeld: Ruth van Schriek