Verzekeren varkens is maar beperkt mogelijk
Duitse varkenshouders kunnen zich indekken tegen de gevolgen van een besmettelijke uitbraak van dierziekte. Onder meer de Duitse Verzekeraars R+V en Aachener-Münchener bieden rund-, varkens- en pluimveehouders verzekeringen aan die een financiële uitkering geven nadat een veestapel moest worden geruimd of als een bedrijf op slot zit als gevolg van een (besmettelijke) dierziekte. In 1993 bracht R+V, met een marktaandeel van ruim 60 procent de grootste dierverzekeraar van Duitsland, deze verzekering op de markt.
Geldstroom droogt op
Volgens R+V bieden alle hygiëne- en gezondheidsmaatregelen een veehouder geen 100 procent bescherming tegen onverwacht hoge financiële klappen door ziekte-uitbraken. Bovendien kan een bedrijf maanden op slot zitten als het na een ziekte-uitbraak in een toezichtsgebied valt. De kosten lopen dan gewoon door, terwijl dieren en/of producten niet kunnen worden afgezet. Naast overvolle stallen betekent dit ook het opdrogen van de geldstromen.
Net als in Nederland keert het Duitse Diergezondheidsfonds hiervoor niets uit. Met een opbrengstschadeverzekering biedt R+V veehouders de mogelijkheid zich in te dekken tegen deze risico’s. De veehouder heeft daarbij diverse keuzemogelijkheden. Zo kan hij kiezen voor de optie schade-uitbetaling bij meldplichtige dierziekten en ongevallen mee de veestapel zoals voervergiftiging of uitval van de ventilatie. Ook kan hij de polis uitbreiden met de opties besmettelijke dierziekten en diefstal van dieren.
Doet zich een schadegeval voor dan bepaalt de verzekering de uitkering op basis van actuele bedrijfscijfers. Dit biedt de veehouder de zekerheid dat alle aspecten, zoals zijn daadwerkelijke bedrijfsresultaten, worden meenomen in de schade-uitkering. De uitkering gaat over een periode van maximaal 12 maanden. De verzekeraar betaalt ook de eventuele meerkosten van de aankoop van nieuwe dieren evenals de kosten van bijvoorbeeld reiniging en desinfectie van stallen, afvoer dode dieren, speciale afvoer van melk en/of mest.
Teveel afhankelijk van zeugen
Een Nederlandse varkenshouder die een dergelijke verzekering heeft afgesloten is Leon van Dijck. In het voormalige Oost-Duitsland heeft hij een bedrijf met 900 fokzeugen. Van Dijck heeft zijn zeugen verzekerd tegen de bedrijfsschade die ontstaat na de uitbraak van een besmettelijke en/of overdraagbare dierziekte. Hiervoor betaalt hij jaarlijks circa 27 euro premie per zeug.
„Ik heb eigenlijk geen keuze. Als subfokker ben ik teveel afhankelijk van de zeugen. Na een eventuele uitbraak/ruiming wil ik mijn bedrijf zo snel mogelijk weer op het huidige niveau terugbrengen. Voor vleesvarkens is zo’n verzekering minder interessant. Nadat een stal is geruimd en de vleesvarkenshouder zijn vergoeding uit het Diergezondheidsfonds heeft ontvangen, kan hij meestal weer snel biggen opleggen.
Dit beperkt de uiteindelijke bedrijfsschade”, aldus Leon van Dijck. Om voor een eventuele toekomstige uitkering in aanmerking te komen, moet hij aantoonbaar een heel stringent gezondheidsprogramma op zijn bedrijf bijhouden. Zo test hij de zeugen iedere vier weken op Mycoplasma.
Bedrijfsschade onverzekerbaar
Verzekeren voor een uitkering van bedrijfsschade als gevolg van een (besmettelijke) dierziekte is in Nederland, op enkele specifieke uitzonderingen na, niet mogelijk. Verzekeraars achten het risico te groot en denken dat de interesse van intensieve veehouders voor een dergelijke verzekering minimaal is.
„De vergoeding die veehouders uit het Diergezondheidsfonds ontvangen na een besmettelijke ziekte-uitbraak en ruiming is in zijn basis voldoende om te investeren in een nieuwe veestapel”, verklaart John de Hoon, Sectormanager Veehouderij bij Interpolis.
„Wel bieden wij melkveehouders de mogelijkheid een calamiteitenverzekering af te sluiten. Deze biedt dekking tegen verlies van de melkveestapel door ongeval of ziekte. Worden koeien geruimd, dan krijgt de veehouder, naast de uitkering uit het Diergezondheidsfonds, een bedrijfsschadevergoeding van 15 procent van de waarde van de geruimde dieren.”
Het verzekeren tegen bedrijfsschade in de intensieve veehouderij is volgens John de Hoon lastiger. „Het probleem in Nederland is dat bij een ziekte-uitbraak snel sprake kan zijn van een cumulatie-effect. Verspreidt zo’n ziekte zich over het hele land dan is de schade niet te overzien. Daardoor is zo’n risico alleen verzekerbaar als alle veehouders meedoen. Het is de vraag of dit lukt. Zelden krijgen wij vragen in die richting”, aldus John de Hoon. In tegenstelling tot een dergelijke verzekering wordt het Diergezondheidsfonds gefinancierd uit verplichte heffingen.
Onderlinge verzekeringsmaatschappij
Nederland kent twee initiatieven die in de richting komen van een calamiteitenverzekering in de intensieve veehouderij. Bedrijven met vleeskuikenouderdieren hebben in 1996 de Onderlinge Waarborgmaatschappij Avipol opgericht. Deze biedt pluimveebedrijven met vleeskuikenouderdieren de mogelijkheid zich te verzekeren tegen de risico’s van salmonella, mycoplasma, en hysterie.
In de varkenshouderij is de Onderlinge Waarborgmaatschappij Porcopol een concreet voorbeeld. Deze onderlinge verzekeringsmaatschappij is eind 2002 vanuit LTO Nederland door zeugenhouders opgericht met als doel te waarborgen dat een bedrijf dat besmet raakt met de ziekte van Aujeszky, niet aan deze calamiteit ten onder zou gaan, maar redelijkerwijs weer zou kunnen terugkeren in de oude bedrijfssituatie.
Tot 1 januari 2007 gold er in Nederland een verplichting om te enten tegen de Ziekte van Aujeszky. Bedrijven die biggen exporteerden naar artikel 10 status gebieden voor de ziekte van Aujeszky, hadden een ontheffing van deze verplichting. Sinds 1 januari 2007 geldt er een algemeen entverbod tegen de ziekte van Aujeszky. Hierdoor wordt in de loop der tijd de gehele Nederlandse varkenspopulatie gevoelig voor deze ziekte. Dit maakt het voor een grotere groep zeugenhouders interessant zich tegen de financiële gevolgen van een uitbraak en verplichte ruiming te verzekeren.
Ook vergoeding bedrijfsschade
Voor Porcopol was dit aanleiding om per 1 juli 2008 de dekking uit te breiden tot zeugen die niet alleen geruimd moeten worden wegens de ziekte van Aujesky, maar ook wegens Klassieke Varkenspest en Mond & Klauwzeer. Porcopol vergoedt niet het dier zelf (dit gebeurt uit het Diergezondheidsfonds), maar de bedrijfsschade als gevolg van het moeten ruimen.
De basisuitkering is 225 euro per zeug. Dat bedrag is gebaseerd op 75 procent van de werkelijke schade. Een bedrijf draagt dus altijd een deel van de schade zelf. Is de werkelijk schade lager dan wordt de uitkering aangepast. Momenteel onderzoekt Porcopol of deze verzekering ook voor fokbedrijven toepasbaar is. Verzekeraar Interpolis is hierbij betroken vanuit zijn kennis van risico’s, preventie en verzekeringsmogelijkheden in de agrarische sector.
PorcoPol telt circa 100 leden, die samen ruim 60.000 zeugen houden. Porcopol brengt op jaarbasis vijf euro premie per verzekerde zeug in rekening. Is deze voorschotpremie te laag, dan kan Porcopol een naheffingspremie opleggen. Die is afhankelijk van de gemaakte kosten en de totale schade die de leden in dat jaar hebben geleden.
Via deze weg kan Porcopol tot maximaal vijf keer de voorschotpremie naheffen. Daar staat tegenover dat, afhankelijk van het financiële resultaat, ook premierestitutie aan het einde van het jaar kan plaatsvinden. In de afgelopen jaren is zo een aanzienlijk deel van de premie weer naar de zeugenhouders teruggevloeid.