‘Hoe langer je wacht, des te hoger de drempel’
Ze waren de hekkensluiters in het onlangs gehouden adviseursonderzoek. Ruim 13.000 veehouders beoordeelden ABN Amro, Rabobank en ING met het laagste rapportcijfer. Of de bankiers een verklaring hebben? „De voeradviseur en dierenarts komen veel frequenter bij de veehouder langs. Ze hebben een veel intensere relatie met de ondernemer. Het afgelopen jaar hebben er minder investeringsgesprekken plaatsgevonden tussen bankier en veehouder.
De hoge graanprijs, lage melkprijs en 2013 hebben er voor gezorgd dat de sector pas op de plaats heeft gemaakt.” Het antwoord van ABN Amro man Wilbert Hilkens duidt de roerige tijden waar de agrarische sector zich in bevindt. Zeker in varkensland. In alle geledingen waarin de varkenshouder zich bevindt, is er rumoer. Volgens de sectorspecialisten slechts een voorbode van wat komen gaat.
Hebben we het dieptepunt van de economische crisis achter ons gelaten?
„Ik acht de kans op een dubbeldip eerder kleiner dan groter”, antwoord Hilkens. „We bevinden ons net voorbij het dieptepunt in de opgaande lijn. De agri & foodsector zit daar precies middenin. Voor de varkenshouderij spelen twee factoren door elkaar. De vraag en aanbodkant. Voor het aanbod geldt dat de varkensvleesproductie flink aan het toenemen is. Met name kijkend naar Duitsland dat in vijf jaar tijd zijn zelfvoorzieningheidsgraad heeft opgeschroefd van 90 naar 110 procent.”
„De prijsafstand tussen de Nederlandse en Duitse vleesvarkensnotering was in 2004 nog 5 cent, nu 2 cent. Een afname van 60 procent! De zuigende werking van de Duitse markt heeft flink aan kracht ingeboet. Kijk je naar de vraagkant, dan is de consumptie op de Oost-Europese markt belangrijk. De stijgende varkensvleesconsumptie heeft zich na de crisis in 2008 niet doorgezet. Een slechte liquiditeitspositie van varkensbedrijven en de afhankelijkheid van de graanprijs zorgen voor een vraaguitval. Stijgen de graanprijzen boven een bepaald niveau dan stoppen Oost-Europese vleesvarkenshouders onmiddellijk met het opleggen van biggen.”
Rabobankman Albert Knijnenburg ondersteunt het verhaal. „De valuta is daarbij nog een belangrijke factor. De Oost-Europese markt heeft een enorme potentie. Zodra de consumptie weer toeneemt, kan de productie niet zo maar worden opgeschaald. Oost-Europa blijft voorlopig afhankelijk van Noordwest-Europa.” Kees van Vliet praat als gevolg van de Oost-Europese invloed over een versterking van de varkenscyclus. „Eerst was het typisch Nederlands om continu varkens te produceren. Nu houden ze in Duitsland ongeacht de marktomstandigheden het jaarrond varkens. We hebben het dan ook al over één Europese markt waar de varkenscyclus zich manifesteert. De volgende stap is een wereldwijde varkenscyclus. Een alsmaar groter wordend gebied bepaalt de prijsvorming in de varkenshouderij. De factoren die daarbij een rol spelen, zijn steeds minder beïnvloedbaar.”
Verliezen we terrein op onze concurrenten?
„Ja, uit de kostprijsberekening die het LEI opmaakt, blijkt dat we jaarlijks inleveren op onze concurrenten. De Europese koppositie zijn we kwijtgeraakt aan Denemarken”, begint Knijnenburg. Hilkens beaamt: „Kijk je naar de kostprijs per kg vlees dan is Denemarken ons voorbijgestreefd. Standaardiseer je in Europa het opleggewicht bij de biggen naar25 kgen geslacht gewicht vleesvarkens naar 91 kg. Wat blijkt dan?”
„Denemarken, Duitsland en zelfs Frankrijk mesten biggen efficiënter af dan wij. Daar zit een serieuze zorg in.” Knijnenburg nuanceert het verhaal. „De kostprijsverschillen in een land zijn veel groter dan de verschillen tussen landen. De lage voederconversie in samenhang met een goede voerprijs/kwaliteit verhouding zorgt voor een behoorlijke voorsprong van Nederland op de voercomponent. In samenhang met verdergaande specialisatie binnen de sector moet Nederland de concurrentie in Noordwest-Europa aankunnen.”
De Nederlandse vleesvarkenshouderij is verouderd?
„De Nederlandse vleesvarkenshouderij staat onder druk”, reageert Hilkens. „Vergelijk je de Agrovision-cijfers van 1990 met 2010. Dan blijkt het aantal gespeende biggen per zeug met 32 procent gegroeid. De daggroei bij de vleesvarkens is met 10 procent toegenomen en de voederconversie met 2 procent gedaald. Decennia lang is er meer aandacht naar vermeerdering dan vleesvarkenshouderij uitgegaan.”
Van Vliet noemt het een gevolg van economisch renderen. „In Nederland was jarenlang in de vermeerdering met minder geld meer te verdienen. Het rendement op het eigen vermogen was beter. Vooral op kleine bedrijven. Dat ons land zich meer en meer ontwikkelt tot de kraamstal van Europa komt mede door de wetgeving. Op dezelfde oppervlakte kun je veel meer toegevoegde waarde creëren. Zonder dat daarbij de mestproductie schrikbarend stijgt.”
Hilkens: „Vooral de kosten doen veel vleesvarkenshouders de nek om. De afgelopen jaren waren niet heel slecht qua opbrengsten. Alleen de kosten stijgen alsmaar. De vleesvarkenstak is vooral getroffen door de hoge voerprijzen. Afgelopen drie jaar is er een liquiditeitstekort ontstaan op vleesvarkensbedrijven om en nabij de 50 euro per dierplaats. Dat is historisch gezien echt heel veel. De rek is eruit.”
Dus de kosten en opbrengsten staan helemaal los van elkaar?
„Nee, die staan niet helemaal los van elkaar. Blijven over een langere periode de prijzen slecht voor de varkenshouder dan krijg je productie-uitval. Met als consequentie een verminderd aanbod op de markt”, antwoord Hilkens. Volgens Knijnenburg kun je stellen dat de opbrengsten op langetermijn tenderen naar de Noordwest-Europese kostprijs. „Maar let op”, zegt Hilkens. „Niet naar de Nederlandse kostprijs. Aan de kosten van de Nederlandse varkenshouder heeft de Europese markt geen boodschap. Als we daarom niet naar een level playing field gaan in Noordwest-Europa komen schakels in de productiekolom onder druk te staan.”
Jullie hebben het over een level playing field. Nergens anders in de wereld zijn de mestafzetkosten zo hoog als in Nederland?
„In Nederland zijn we per varken aan mestafzet en dierrechten 5 euro kwijt. Kijken we naar deze mestgerelateerde kosten in Duitsland en Denemarken dan bedragen die respectievelijk 2,20 euro en 80 cent”, stelt Hilkens.
Knijnenburg vult aan. „Waar we jaarlijks de voorsprong uitbouwen qua technische resultaten leveren we minstens net zoveel in aan mestkosten. De hoeveelheid mestafzetkosten in de jaarrekening van elk bedrijf zijn gigantisch. Als je tien a vijftien jaar geleden had gezegd dat de kosten 20 euro per kubieke meter mest bedroegen dan had ik gesteld dat het economisch niet uit kan. Tot op heden kan het wel uit. Varkenshouders kopen nu jaarlijks het probleem af.”
„Afgelopen decennium heeft de sector miljarden euro’s aan mestafzet betaald. Hadden we dit geld in innovatie en ontwikkeling gestoken dan hadden we structurele oplossingen gehad. In het mestdossier hebben we teveel geredeneerd vanuit de euro’s. Soms moet je het economische belang even ondergeschikt maken om langetermijnoplossingen mogelijk te maken. Onze studie van afgelopen jaar heeft aangegeven dat als je het in 2015 op de concurrentie met de melkveehouderij aan laat komen, je het economisch gezien lastig aan kunt.”
Leeft 2013 niet veel meer bij de gemiddelde varkenshouder?
„Klopt”, antwoord Hilkens. „Wat ik om mij heen zie, zijn voor het merendeel varkenshouders die proberen te overleven op de kortetermijn. Op de eerste drie plaatsen komt: ‘hoe overleef ik 2013?’. Dan een hele tijd niets. Pas daarna telt voor veel varkenshouders de langere termijn.”
Knijnenburg vindt dat het kortetermijndenken teveel overheerst in de sector. „Als ondernemer moet je je afvragen: Wat moet ik investeren om perspectief op de langetermijn te houden? Daar maakt 2013 net als het mineralenvraagstuk in 2015 deel van uit. Als je een financiering aangaat, ga je er een voor de termijn van 15 à 20 jaar aan. Niet voor 2013. We zijn al jaren in gesprek met klanten over het effect van 2013. De eerste groen label stallen zijn al afgeschreven en afgelost. Ik vind dat je je als ondernemer niet moet laten leiden door het opdrijfhek van de overheid. Dat is niet de juiste strategie.”
„De groep die zich wel hier door laten leiden, staat op de rotonde en krijgt steeds minder mogelijkheden om af te slaan.” Hilkens knikt instemmend. „Vooruitkijken is je niet laten lijden door de waan van de dag. Dat maakt het verschil tussen ondernemers. Voor de één is 2013 een drempel, voor de ander een berg. Hoe langer je vooruitkijkt, des te kleiner de drempeltjes worden. Hoe langer je wacht, des te hoger de drempel wordt.”
„Maar, je moet niet generaliseren”, vindt Kees van Vliet. „Sommige ondernemers stellen bewust hun keuze uit. Ze weten dat overheidregels nogal eens worden versoepeld. De ene ondernemer voelt zich beter door in een vroeg stadium te reageren. Een ander gaat bewust op de grens zitten. Hopend dat er dan meer mogelijk is.”
„Je moet je dan wel afvragen of het een keuze uit kracht of kramp is”, reageert Knijnenburg. „Klopt. Ik ga uit van de keuze uit kracht”, antwoordt de ING-bankman.
Hoe ervaren jullie de stemming in de sector richting 2013?
Hilkens vindt de stemming de laatste maanden versoberd. „Veel vleesvarkenshouders hebben weinig liquiditeit. Varkenshouders kijken naar drie ontwikkelingen: stand van de varkenscyclus, opbrengstontwikkeling en verwachte kosten. We verwachten tot de zomer van 2011 een forse stijging van de voerkosten. Vleesvarkenshouders vragen af hoe ze dit vergoed krijgen. Ik heb er een hard hoofd in of dit via de opbrengstprijs gebeurt. De stemming in de vermeerdering is bezorgd. Men verwacht een nieuwe dip in de cyclus. Eigenlijk moeten we een goed jaar tot anderhalf jaar hebben om een voldoende financiële buffer op te bouwen.”
De insteek is dat varkensrechten in 2015 worden afgeschaft. Als varkenshouder kun je nu toch ook rechten verkopen en daarmee je bedrijf financieren?
„Lijkt mij niet zo handig”, reageert van Vliet. „De wetgever verlegt nogal eens zijn eigen pad. In de melkveehouderij weten ze er met het quotum alles van. Je moet er zeker niet zomaar vanuitgaan dat na 2015 de rechten komen te vervallen.”
Knijnburg valt hem bij. „Als je geen rechten koopt of least blijf je altijd afhankelijk van je collega-varkenshouders en de overheid. Je moet jezelf afvragen: Wat kan ik ermee winnen, maar ook verliezen als ik geen rechten heb? Van het totale investeringsplaatje maken varkensrechten 10 à 20 procent deel uit. Wil je het risico nemen om een nieuwe stal te bouwen en de helft van je stal op enig moment leeg moet laten staan? Zorg dat je de rechten veilig hebt gesteld, voordat je begint met bouwen. Dan heb je de basis compleet. Mijn inziens kun je er niet op gokken dat na 2015 de varkensrechten verdwijnen. De overheid zal altijd enige regulering aan de varkensstapel opleggen.”
Hilkens stelt dat een negatieve stemming in de sector ook zijn keerzijde heeft. „Rond 2013, wanneer veel varkenshouders stoppen, kunnen de varkensrechten zakken van 160 naar 40 euro per dier. De stemming is dan waarschijnlijk slecht in de sector. Je krijgt wel een nieuwe dynamiek met een heel ander investeringsplaatje. Of je drie jaar geleden een nieuwe stal neerzette of dan een stal koopt. Elke tijd brengt zijn eigen kansen met zich mee.”
Bevelen jullie varkenshouders een hoger eigen vermogen aan dan voor de crisis?
„Nee, ik kijk liever naar rendement. We kunnen niet praten over 5 of 10 procent eigen vermogen wat meer gewenst is”, stelt Knijnenburg. „Rabobank heeft ook varkensbedrijven met beperkt eigen vermogen als klant. Zit daar een goede ondernemer op en is het rendementsplaatje realistisch en passend dan kun je met een beperkte vermogenspositie ver komen. Wat mogelijk is, hangt van de situatie af. Waar zit de ondernemer, vlak voor of na een overname? Zoveel facetten spelen een rol bij een financiering.”
Blijven jullie varkenshouders financieren die puur inzetten op schaalvergroting?
„Als je gewoon zonder onderscheidend vermogen aan de bulkmarkt levert dan is het risicoprofiel hoger”, zegt Van Vliet. „Diegene zal net iets meer eigen vermogen nodig heeft als iemand met een strak plan en een goede visie. Als iemand zegt: ‘Ik denk dat ik het zo ga doen omdat ik dit gehoord heb van iemand. Wat vinden jullie ervan?’ Zo iemand staat al met 1-0 achter.”
„Het is een combinatie van”, zegt Knijnenburg. „Wat is de visie van de ondernemer en wat zijn de langetermijnplannen. Dat vind ik veel belangrijker dan voor welke stroom de varkenshouder kiest. Als je puur afhankelijk bent van de exportmarkt dan is je risicoprofiel anders dan dat je in de lengte van jaren biggen afzet aan je buurman.”
Hilkens beaamt. „De ondernemer moet zijn eigen plan trekken. Wij zijn puur faciliterend.”
Waar liggen de kansen de komende jaren?
De kostprijs is redelijk geoptimaliseerd, stelt Knijnenburg. „Je kunt aan met name de mestkant, wat we eerder hebben besproken, nog wat sleutelen. Een grote groep ondernemers heeft verder de kostprijs redelijk uitgekleed. Aan de opbrengstenkant heeft de sector een hele mooie troef in handen. Daar liggen kansen voor het vergroten van het rendement. Het nieuwe tussensegment van Vion en Albert Heijn is bijvoorbeeld een geweldig visitekaartje voor de Nederlandse sector om zich te onderscheiden. Als sector heb je de Dierenbescherming, slachterij en retail aan boord. Samen met Milieukeur en biologisch slachten we dadelijk wekelijks ongeveer 40.000 varkens met een verhaal. Dat is 15 procent van de Nederlandse varkensproductie.”
Kees van Vliet neemt dezelfde trend waar. „Je ziet nu concepten en ketens ontstaan waarbij partijen gezamenlijk een product in de markt zetten. Dergelijke ketens geven de varkenshouder een stuk zekerheid.” Hilkens gaat verder. „Zo gauw je varkens produceert met een verhaal kun je uit de bulkmarkt stappen. Voor de biggenmarkt is het de uitdaging om een big in de markt te zetten die voldoet aan een standaardkwaliteit. Hoe kan ik een identiteit aan die biggen meegeven? In de afgelopen halve eeuw heeft de consument afstand genomen van de voedselproductie. Nu willen ze er weer bij worden betrokken. Ongeveer de helft van de Nederlandse consumenten hoeft niet zo nodig het verhaal en kijkt puur naar prijs. De rest blijft gevoelig voor varkensvlees met een verhaal. Maak daar gebruik van.”
Eensgezindheid onder de drie bankiers
De drie sectorspecialisten kregen vijf stellingen waar ze alleen eens of oneens op mochten antwoorden. De eensgezindheid bleek groot.
1. De kasstroom is de motor van het varkensbedrijf.
Alle drie eens.
2. Meer dan de helft van de varkenshouders stopt met ingang van 2013.
Alle drie oneens.
3. Gesloten varkensbedrijven hebben alleen toekomst in Nederland.
Alle drie oneens.
4. Zonder grond geen toekomst voor de Nederlandse varkenshouderij.
Alle drie oneens.
5. De melkveehouderij is de grootste bedreiging voor de varkenshouderij.
Alle drie oneens.
Tekst: Erik Colenbrander
Ervaren freelance vakjournalist (52), opgeleid als ingenieur melkveehouderij en van jongs af aan gefascineerd door de boerenwereld en in het bijzonder de melkveehouderij en het weer. Met veel plezier richt ik me de laatste jaren ook op de akkerbouw, in het kader van een 'leven lang leren'.
Tekst: Ruben van Boekel
Beeld: Ingrid Zieverink