ABAB: ‘Gesloten bedrijf krijgt onvoldoende uitgekeerd’
Vorig jaar publiceerde het Accountancy- en adviesbureau ABAB een persbericht waarin werd gewaarschuwd dat het vergroten van de oppervlakte van vleesvarkens van 0,8 naar1 vierkante meterdesastreus zou uitpakken voor de sector. Het persbericht was aanleiding voor het toenmalige ministerie LNV en het LEI om nog eens goed naar het Varkensbesluit 2013 te kijken.
De waarschuwing bleek gegrond en het Varkensbesluit werd veranderd. Mede door de berekeningen werd ABAB ook gevraagd om advies te geven over het Good Farming Star-concept van Albert Heijn en Vion in de pilotfase.
In de afgelopen tijd heeft Frank Steenbreker, Agrarisch Bedrijfsadviseur Varkens van ABAB, zich altijd kritisch positief opgesteld. „We zijn uitermate positief over het Good Farming Star-concept. Het is goed dat Vion en Albert Heijn dit initiatief nemen. Ze steken hun nek hiervoor uit en het is in het belang van de sector dat dit concept slaagt.”
Helderheid is belangrijk
„Maar om dit te laten slagen, moeten we kritische kanttekeningen plaatsen om te zorgen dat het voor de varkenshouders geen teleurstelling wordt. Het kostenplaatje moet namelijk niet worden onderschat. We zijn door de pilotgroep gevraagd om onze mening vanuit het boerenbelang te geven en dan kan het lijken alsof wij het concept niet zien zitten, maar de inzet is om te helpen. Helderheid is belangrijk voor de varkenshouder die zich wil inzetten voor het concept.”
De kritische kanttekeningen die ABAB plaatste bij de berekening van de individuele vergoeding, was onder meer dat in eerste instantie er nog van werd uitgegaan dat in 2013 één vierkante meter per varken de regel zou worden. Stallen van voor 1998 kunnen tot 20130,7 vierkante meterper varken hanteren en na 2013 geldt voor alle stallen0,8 vierkante meterper varken. Daarnaast plaatste ABAB de kanttekening dat er teveel op kostprijs werd gefocust en te weinig op bedrijfsmarge.
André Klemans, adviseur bij ABAB, legt uit waarom dit een essentieel verschil is: „Het vergroten van de oppervlakte verslechtert niet alleen de kostprijs, maar ook de bedrijfsmarge. Stel dat de marge per varken tien euro is. Met honderd afgeleverde vleesvarkens komt dat neer op een bedrijfsmarge van 1.000 euro. Door het vergroten van de oppervlakte per dier kan een varkenshouder bijvoorbeeld nog maar 80 varkens afleveren en om ook hier weer op 1.000 euro bedrijfsmarge uit te komen, moet de marge per varken uitkomen op 12,50 euro. Naast de gemaakte extra kosten moet de bedrijfsmarge dus ook worden gecompenseerd.”
Zuivere splitsing met zeugenhouderij
De hoogte van de Good Farming Star-vergoeding wordt door DLV berekend voor elk individueel bedrijf en hierin wordt de bedrijfsmarge nu ook meegenomen. Maar uit de huidige berekening blijkt volgens Steenbreker een ander opmerkelijk feit: „Bij gesloten bedrijven wordt in de berekening van de benodigde vergoeding uitsluitend de vleesvarkenshouderij betrokken.”
„Om een dergelijke berekening goed te kunnen maken, moet een zuivere splitsing kunnen worden gemaakt in voerwinst en kosten tussen de zeugenhouderij en vleesvarkenshouderij. In de praktijk is dit niet mogelijk, omdat het één boekhouding is en biggen niet daadwerkelijk tegen marktprijzen worden doorgeboekt van de zeugentak naar de vleesvarkenstak. Om een schijnzekerheid te voorkomen, is het dan ook raadzaam om de berekening voor het volledige gesloten bedrijf op te stellen.”
Verschillende ondernemers, gesloten bedrijven en vleesvarkenshouders, hebben ABAB gevraagd om een \'second opinion\' om die met de DLV-berekening te vergelijken. Zo ook bij een varkenshouder met een gesloten bedrijf. Op basis van de DLV krijgt deze varkenshouder 5,6 cent vergoeding, maar als naar het hele bedrijf wordt gekeken, zal die benodigde vergoeding zeker hoger uitvallen.
Biggen moeilijk verkoopbaar
Steenbreker: „Als je minder vleesvarkens kunt houden door het vergroten van de oppervlakte, houdt de ondernemer biggen over. De biggen moet je dus verkopen. Niemand wil echter kleine koppels hebben en dat uit zich in een lagere prijs. Op momenten dat de afzet van biggen moeizaam verloopt, zijn deze biggen wellicht moeilijk verkoopbaar. Dit eventuele verkoopverlies in de zeugentak moet je dus meenemen in de vergoeding plus de extra kosten die worden gemaakt in de zeugenhouderij om volgens het concept te produceren, zoals speelmateriaal.”
ABAB plaatst nog een andere kanttekening. „Je kunt in de berekening uitgaan van de daadwerkelijke aflossing van een varkensbedrijf”, legt Klemans uit. „Wij gaan echter uit van de aflossing die een varkenshouder zou moeten doen. Dit om er voor te zorgen dat aflossingen minimaal parallel lopen met de afschrijving of slijtage van huisvesting. Is de aflossing in werkelijkheid bijvoorbeeld 15 euro per varken; bij 100 varkens komt dat neer op 1.500 euro.”
„Maar als je maar 80 varkens kunt houden, komt deze aflossing op 18,75 euro uit. Dat is dus 3,75 euro meer per varken. Ga je echter uit van de aflossing die de varkenshouder in feite moet doen. Bijvoorbeeld 25 euro. Dan blijken de extra verplichtingen niet 3,75 te zijn maar 6,25 euro. De vergoeding zou bij een noodzakelijke aflossing hoger moeten zijn.”
Voor topbedrijven minder interessant
Een ander aspect waarop ABAB heeft gewezen, is dat het systeem van vergoeding voor de topbedrijven minder interessant is. Bij bedrijven met een hoge bedrijfsmarge, moet deze marge bij minder geleverde dieren, door een lagere bezetting, extra worden ‘verdikt’. Dan kan het zijn dat een maximale vergoeding van 9 cent per kg niet toereikend is.”
„Topbedrijven komen volgens de ABAB-berekening van de voerwinst soms boven die 9 cent uit en vallen dus buiten de mogelijkheid om met het Good Farming Star-concept mee te doen. Steenbreker: „Op zich is het jammer dat de koplopers in de markt met een dergelijk vergoedingsysteem minder goed uit de voeten kunnen. Dit zijn juist de bedrijven die voor de extra uitstraling van het concept kunnen zorgen.”
De voerwinst laat ook nog een ander effect van het vergoedingsysteem zien. „In de berekening wordt uitgegaan van een gemiddeld varkensjaar en hierop is de vergoeding gebaseerd”, vertelt Steenbreker. „Bij een topjaar met een topvoerwinst zal de varkenshouder echter te weinig vergoeding uitbetaald krijgen. Er moet namelijk meer worden gecompenseerd om op het hoge voerwinstniveau en de hogere bedrijfsmarge te komen. Daartegenover staat dat hij in een slecht jaar meer vergoeding ontvangt. Hier moeten de varkenshouder zich wel bewust van zijn.”