Dragende zeug mag eten voor twee
Er zijn veel onderzoeken uitgevoerd naar de invloed van voer op de ontwikkeling van tomen en individuele biggen. Toch bleven er voor Hendrix UTD nog vragen over die zij graag beantwoord zagen. Wat bepaalt de toomgrootte, uniformiteit van een toom en het geboortegewicht?
Wat is de invloed van extra voer in het begin van de dracht? Wat is het effect van verschillende energiebronnen? Om deze vragen te beantwoorden, heeft het Swine Research Centre (SRC) van Nutreco onderzoek gedaan. Hiervoor zijn op dag 35 van de dracht circa 80 zeugen geslacht om de invloed van voer op de ontwikkeling van de embryo’s te kunnen meten.
Zware baarmoeders
Het onderzoek is bij het SRC uitgevoerd door Peter Ramaekers en startte in 2010 met ruim 80 meerdereworpszeugen (Hypor) die werden gedekt met een Topigs Top Pie eindbeer. De zeugen werden verdeeld in vier onderzoeksgroepen. Een controlegroep die op een normaal voerniveau werd gevoerd, werd vergeleken met drie groepen met extra energie uit olie of zetmeel.
Op dag 35 van de dracht zijn de zeugen geslacht en kon het meten beginnen. Bij de zeugen werden het gewicht en de spekdikte gemeten en daarnaast het gewicht en de lengte van de baarmoeder. Opvallend is dat de baarmoederinhoud van zeugen, gevoerd met extra energie, ruim 600 gram zwaarder is. Verder werd bekeken hoeveel embryo’s de zeug droeg, het gewicht en de lengte van de embryo’s, gewicht en de lengte van de placenta’s en de oppervlakte waarover de placenta was gehecht aan de baarmoederwand.
Meer uniforme embryo’s
Naast alle metingen die tijdens het onderzoek aan de zeug zijn verricht, zijn ook de embryo’s en placenta’s uitvoerig onderzocht, gewogen en gemeten. Want uiteindelijk draait het er om zo veel mogelijk en zo uniform mogelijke biggen te produceren.
Opvallend is het positieve effect van extra energie op het aantal embryo’s en de ontwikkeling van embryo’s en placenta’s. Het placenta-oppervlak zorg voor een goede opname van voedingstoffen uit de baarmoeder. Het verschil van het placentaoppervlak tussen de controlegroep en de onderzoeksgroepen is significant.
Wanneer de spreiding binnen een groep wordt bekeken, dan zijn de embryo’s uit de controlegroep het minst uniform. Het verschil tussen lichtste en zwaarste embryo’s is 15,2 procent. Bij de andere groepen is dit gemiddeld 13,3 procent. Door de hogere energieopname zijn ook de variatie in lengte en gewicht van zowel embryo’s als placenta’s gedaald.
Meer voer in vroege dracht
De afgelopen tien jaar is het aantal biggen per worp gestegen van 12,7 in 2001 tot de huidige 14,5 (IPG/Topigs data afkomstig van fokbedrijven). Deze stijging betekent niet dat de biggen allemaal van goede kwaliteit zijn. Door de ontwikkeling in het aantal biggen per toom zijn de biggen lichter. In 2001 gemiddeld 1.370 gram, nu ligt dat gemiddelde op 1.340 gram (IPG/Topigs). Daarbij zijn er ook meer biggen onder een kilo.
Kleine biggen hebben een grotere kans om te overleven binnen een uniforme toom dan wanneer zij in een toom met grotere biggen opgroeien. Tette van der Lende onderzocht de uniformiteit van tomen en toonde aan dat de uniformiteit van een toom al vóór dag 35 van de dracht is bepaald.
Tussen bedrijven en binnen tomen zijn er soms grote verschillen. Denemarken en Frankrijk lopen voorop. Maar volgens Jan Fledderus, innovatiemanager bij Hendrix UTD is de uitval in deze landen ook hoog, soms wel 30 procent. Door de toename van bigproductie per zeug en de doelstelling om het antibioticagebruik in de varkenshouderij te verlagen, zijn een goede voersamenstelling en een optimale verdeling van het voer tijdens de dracht van belang. Een evaluatie uit de literatuur geeft aan dat voeding in de vroege dracht van invloed is op de uniformiteit van de biggen.
Meer voer, grote toom
De invloed van voer tijdens de vroege dracht op de uniformiteit en ontwikkeling van tomen is onderzocht door Lia Hoving. Zij onderzocht de invloed van voeding bij gelten, waarvan de controlegroep 2,5 kg voer per dag kreeg, de plus voergroep kreeg 3,25 kg voer per dag en de plus eiwit-groep kreeg 2,5 kg voer met 30 procent extra eiwit.
Het belangrijkste resultaat uit dit onderzoek is dat meer voer in de eerste vier weken van de dracht, grotere tomen oplevert. In dit onderzoek was het percentage terugkomers van de plus voer-groep hoger, maar volgens de auteur kan dit toeval zijn. Hoving hoopt het aantal terugkomers te kunnen verlagen door later na de inseminatie met het hogere voerniveau te starten. Ondanks het verhoogde percentage terugkomers kan het volgens Hoving financieel uit om 30 procent meer te voeren in het begin van de dracht.
Het gunstige effect van extra energie in het begin van de dracht op de toomgrootte werd ook aangetoond door Laws (2007) Laws voerde de zeugen extra energie in de vorm van extra krachtvoer, of olie (palm-, olijf-, zonnebloem- of zalm-) Zeugen met het palmoliedieet kregen de grootste tomen. En zowel palmolie als olijfolie zorgen voor zwaardere biggen bij de geboorte.
Invloed voer op hormonen
Het fysiologische werkingsmechanisme is door Pieter Langendijk en collega’s onderzocht in Australië. Zij bepaalden de invloed van voer op de afgifte van progesteron. Progesteron is een noodzakelijk hormoon voor de ontwikkeling van de embryo’s. De belangrijke bron voor progesteron is de lokale productie door de gele lichamen op de eierstok.
Het belang van dit lokaal geproduceerde progesteron werd bepaald door bij zeugen één van de eierstokken te verwijderen. Het aantal embryo’s in de intacte baarmoederhoorn lag 0,8 big hoger dan in de baarmoederhoorn zonder eierstok. Lokaal progesteron is dus van belang voor de overlevingskansen van embryo’s. Daarnaast zijn in dit onderzoek drie verschillende voerniveaus onderzocht. Hieruit bleek dat een hoog voerniveau invloed heeft op de productie van systemisch progesteron (door de bijnierschors geproduceerd), maar niet op het aantal embryo’s.
Conditieverlies
Naast onderzoek in de dracht is er ook onderzoek gedaan naar de invloed van conditieverlies bij zeugen in het kraamhok, op de kwaliteit van de volgende toom biggen. Het conditieverlies van de zeug in het kraamhok is niet alleen terug te zien in het gewicht en spekdikte van de zeug.
Een zeug die veel gewicht verliest in het kraamhok heeft daardoor ook lichtere reproductieorganen en de eicelkwaliteit verslechtert. Clowes heeft hier in 2003 onderzoek naar gedaan en daaruit blijkt dat zeugen die 7 procent gewichtsverlies hebben gedurende de lactatie, een baarmoedergewicht hebben van 280 gramen 9 eiblaasjes groter dan 3,5 millimeter. Een zeug die 16 procent gewicht inlevert, heeft een baarmoeder van 216 gram en slechts 4 eiblaasjes groter dan 3,5 millimeter.
Voeradvies
Alle onderzoeken geven veel informatie en de resultaten zijn op zijn minst interessant te noemen. Maar wat kan de varkenshouder hiermee? Hendrix UTD heeft met de resultaten van het onderzoek een beter onderbouwde voercurve voor grote tomen met nog uniformere tomen biggen.
Een hogere energiegift begin dracht - met als doel een snel conditieherstel van de zeug - heeft positief effect op toomgrootte en uniformiteit van de biggen. Het resultaat voor de varkenshouder zijn betere resultaten en een verlaging van het antibioticagebruik omdat de zeugen, maar vooral de biggen vitaler zullen zijn.
Hendrix UTD introduceert een rekenmodel voor op maat toegesneden advies. In samenwerking met het Spaanse zusterbedrijf Nanta zijn de resultaten uit het onderzoek omgezet in het programma Optifeed. Hiermee kunnen de adviseurs nog beter voeradvies geven. Als basis voor het adviesprogramma Optifeed is gebruik gemaakt van het gegevens van het Franse INFRA en het CVB-rapport ‘Normen voor dragende zeugen’. De factoriële behoefte die hier uit komt, is opgeteld en daarna herverdeeld over de drachtperiode.
Binnen Optifeed kan op drie manieren een voerschema en voerkeuze worden bepaald. Door middel van het ingeven van spekdikte en gewicht, of alleen de spekdikte of tot slot een conditiescore. De eerste optie is de meest nauwkeurige, omdat daarbij van twee variabelen concrete cijfers worden gebruikt. De laatste twee zijn momenteel de meest gebruikte, omdat nog niet alle zeugenhouders de zeugen wegen en de spekdikte meten.
De adviseur voert de specifieke bedrijfsgegevens, zoals genetica, huisvestingssysteem, temperatuur, voerkeuze, gewicht/spekdikte en totaal aantal geboren biggen in. Vervolgens komt er een bedrijfsspecifieke voercurve en voeradvies. Met het SRC-onderzoek in het achterhoofd betekend dit een hogere voergift tijdens de eerste 35 dagen van de dracht.
Tekst: Joyce Cornelissen
Beeld: Hendrix UTD