Uw toolbox voor griepcontrole
Vaccinatie
In Nederland zijn er twee geregistreerde griepvaccins beschikbaar. Eén vaccin bevat de klassieke griep subtypes H1avN1, H1huN2 en H3huN2, die al vele jaren rondgaan bij varkens. Daarnaast is er een vaccin dat het pandemische subtype H1panN1 bevat en bescherming biedt tegen pandemische griep.
Omdat de pandemische grieptypes sterk verschillen van de klassieke grieptypes, werkt het vaccin dat gericht is tegen de klassieke grieptypes niet tegen pandemische griep en omgekeerd. Bepaling van de grieptypes die op een bedrijf circuleren is daarom belangrijk, om zeker te weten dat het juiste vaccin wordt ingezet. Als er op een bedrijf zowel klassieke als pandemische grieptypes voorkomen, dan moeten beide vaccins ingezet worden om de dieren zo goed mogelijk te beschermen.
Vaccinatie tegen griep vermindert de klinische symptomen en de uitscheiding van griepvirussen. Net zoals bij de meeste andere vaccins, leidt griepvaccinatie niet tot steriele immuniteit. Dit wil zeggen dat gevaccineerde varkens het griepvirus toch nog kunnen uitscheiden en andere dieren kunnen besmetten, zij het in beperktere mate dan niet gevaccineerde varkens. De meeste bedrijven vaccineren enkel de gelten en de zeugen tegen het griepvirus. De biggen en vleesvarkens blijven meestal ongevaccineerd. Hierdoor zijn er steeds gevoelige, niet gevaccineerde dieren aanwezig in het bedrijf die geïnfecteerd worden en de viruscirculatie in stand houden. Enkel een volledige vaccinatie van alle dieren die aanwezig zijn in het bedrijf biedt een optimale vaccinbescherming. (1)
De rol van biestantistoffen bij griepinfecties is de afgelopen jaren intensief bestudeerd. Het is belangrijk om te onthouden dat biestantistoffen weliswaar klinische bescherming bieden aan zuigende biggen, maar dat het een griepinfectie niet kan voorkomen. (2) Het is ook aangetoond dat, hoewel bescherming door biestantistoffen de klinische symptomen vermindert, biggen toch milde klinische symptomen kunnen vertonen. (3) Het zoveel mogelijk verlagen van de infectiedruk in de zeugenstapel via regelmatige groepsenting waarbij alle fokdieren tegelijk gevaccineerd worden is daarom succesvoller dan het proberen voorkomen van een griepinfectie bij speenbiggen door het verhogen van de hoeveelheid biestantistoffen door zeugenvaccinatie enkele weken voor het werpen. (1)
Cruciale rol van managementmaatregelen bij de bestrijding van griep
Voor de bestrijding van griep gelden dezelfde regels als voor een succesvolle bestrijding van het PRRS-virus. Vaccinatie van de stapel, gecombineerd met goed geltenmanagement (voldoende lange quarantaine, vaccinatie, zorgvuldige integratie in de zeugenstapel) en biggenmanagement (voldoende biestopname, vaccinatie, scheiding tussen leeftijdsgroepen), is cruciaal. (1,4) Het combineren van vaccinatie met strikte interne bioveiligheidspraktijken, helpt om de blootstelling aan het griepvirus en andere ziekteverwekkers bij biggen en oudere varkens te verminderen.
Indirecte overdracht van griep kan optreden wanneer varkens contact hebben met besmette kleding, gereedschap of mensen. Griep kan gevonden worden op de handen en overalls van werknemers na het hanteren van besmette varkens, vooral wanneer varkens worden opgetild voor vaccinatie en spenen. Het griepvirus is ook te vinden op de oppervlakken van de behandelkarren, gereedschappen en instrumenten die worden gebruikt om varkens te verplaatsen en te behandelen. Het wordt aanbevolen om regelmatig de handen te wassen of wegwerphandschoenen te vervangen en om de overall te vervangen na vaccinatie en het uitladen van biggen bij het spenen. (5)
Voor de bestrijding van het PRRS-virus werd eerder het zogenaamde McRebel plan geformuleerd. (6) Dit is een reeks interne bioveiligheidsmaatregelen die uitgevoerd worden om de verplaatsing van ziekteverwekkers van geïnfecteerde naar niet-geïnfecteerde dieren binnen hetzelfde bedrijf (meestal van oudere naar jongere dieren) te beheersen. Deze aanbevelingen helpen ook om de circulatie van het griepvirus en secundaire bacteriële infecties bij biggen te verminderen:
- Vermijd het verleggen van biggen om zieke biggen, achterblijvers of wegkwijners te redden.
- Verleg biggen om het aantal biggen per toom te homogeniseren enkel binnen de eerste 24 uur na de geboorte, nadat de biggen biest hebben gedronken bij hun eigen moeder.
- Verplaats biggen enkel binnen hetzelfde kraamhok na de geboorte. Verplaats geen zeugen of biggen tussen kraamafdelingen.
- Vermijd het gebruik van pleegzeugen voor zwak geboren PRRSV-geïnfecteerde biggen, achterblijvers en wegkwijners.
- Minimaliseer manipulaties bij biggen, in het bijzonder routinebehandelingen met antibiotica of extra ijzerinjecties.
- Evalueer het effect van niet-essentiële manipulaties of behandelingen op het ziektecijfer bij zuigende en gespeende biggen.
- Verwijder onmiddellijk zieke biggen die geen kans hebben op volledig herstel.
- Vermijd het terugplaatsen van biggen. Lichte of achterblijvende biggen mogen niet naar groepen met jongere biggen of pleegzeugen worden verplaatst.
- Voeder geen “contact soep”, d.w.z. materiaal dat ziekteverwekkers bevat van achterblijvers of geaborteerde/doodgeboren foetussen, origineel bedoeld om het immuunsysteem te boosten.
- Pas een strikt all-in/all-out beleid toe bij de gespeende biggen. Zorg voor 2 à 3 dagen leegstand tussen de groepen, zodat er tijd is voor reiniging en desinfectie.
- Vul de gespeende biggen afdelingen in 1 keer (all-in), eventueel door een aantal van de oudste en best ontwikkelde biggen van de volgende leeftijdsgroep vervroegd te spenen.
Alleen een nauwgezette toepassing van deze maatregelen kan leiden tot blijvend succes. Influenzavirussen worden niet alleen op bedrijven geïntroduceerd via aangekochte dieren of overdracht via de lucht, ook mensen kunnen ook een bron van infectie zijn. (7) Het is daarom aanbevolen dat alle personen die werkzaam zijn in de varkenshouderij (varkenshouders, bedrijfsmedewerkers, dierenartsen, adviseurs, enz.) jaarlijks tegen griep gevaccineerd worden.
Bronnen
- White et al., 2017. Influenza A virus in swine breeding herds: Combination of vaccination and biosecurity practices can reduce likelihood of endemic piglet reservoir. Preventive Veterinary Medicine 138 (2017) 55–69.
- Deblanc et al., 2018. Maternally derived antibodies do not inhibit swine influenza virus replication in piglets but decrease excreted virus infectivity and impair post-infectious immune responses. Vet Microbiol. 2018 Mar; 216:142-152.
- Loeffen et al., 2003. Effect of maternally derived antibodies on the clinical signs and immune response in pigs after primary and secondary infection with an influenza H1N1 virus. Vet. Immunol. Immunopathol. 92:23–35.
- Torremorell et al., 2009. Procedures to eliminate H3N2 swine influenza virus from a pig herd. Vet. Rec.165, 74–77.
- Lopez‑Moreno et al., 2023. Farm management practices associated with influenza A virus contamination of people working in Midwestern United States swine farms. Porcine Health Management (2023) 9:13.
- McCaw, 1995. McRebel PRRS: management procedures for PRRS control in large herd nurseries. Proceedings of the AD Leman Swine Conference, 1995, p. 161–162.
- Grøntvedt et al., 2013. Influenza A(H1N1)pdm09 virus infection in Norwegian swine herds 2009/10: The risk of human to swine transmission. Preventive Veterinary Medicine 110 (2013) 429– 434.