Langere levensduur zeugen zonder in te leveren
Een zeug kan met gemak twintig jaar oud worden. In de praktijk halen zeugen op vermeerderingsbedrijven die leeftijd bij lange na niet. Zeugen die acht worpen groot brengen, en daarmee een leeftijd van bijna vier jaar halen, kom je op een doorsnee vermeerderingsbedrijf al niet veel meer tegen. Het gemiddelde vervangingspercentage op zeugenbedrijven ligt al tientallen jaren tussen de 40 en 45 procent. Dat betekent dat een gemiddelde zeug nauwelijks meer dan zes worpen heeft grootgebracht voor ze wordt afgevoerd.
„Het vervangingspercentage is het gevolg van het selectiebeleid van zeugenhouders”, zegt Peter Loenen, woordvoerder van fokkerijorganisatie Topigs. „Dat maar weinig zeugen verder komen dan acht worpen, heeft er vooral mee te maken dat de vruchtbaarheid van zeugen een optimum kent.” De beste reproductieresultaten worden gehaald bij de worpen 3, 4 en 5.
Vanaf de worpen 5 en 6 neemt het aantal doodgeboren biggen toe. Vanaf de achtste worp vermindert de uniformiteit van de geboren biggen. Daarmee neemt de kans op uitval toe. Dit wordt versterkt doordat oudere zeugen veelal minder zorgvuldig gaan liggen; met als gevolg meer doodliggers. Een theoretische stelregel is dat een zeug wordt vervangen op het moment dat de verwachte productie lager is dan van een opfokzeug.
Veel variatie
Het gemiddelde vervangingspercentage is al jaren redelijk constant. De verschillen tussen bedrijven zijn erg groot. Het vervangingspercentage loopt uiteen van 30 tot 55 procent. Dit grote verschil is mogelijk verklaarbaar doordat teruglopende reproductieresultaten niet de enige reden zijn om een zeug door een jonge zeug te vervangen. Ook vruchtbaarheids- en gezondheidsproblemen spelen een rol bij de beslissing om een zeug uit te selecteren.
Van vruchtbaarheidsproblemen is sprake als zeugen niet berig worden, niet drachtig worden of terugkomen. Van de gezondheidsproblemen zijn beenwerk, klauwen en uiergezondheid de meest voorkomende redenen voor afvoer van zeugen. Het vervangen van een zeug door een opfokzeug kost geld. Aankoop van een opfokzeug van 210 dagen kost gemiddeld 242,50 euro terwijl een slachtzeug gemiddeld 155 euro opbrengt (bron: KWIN).
Een verschil van 87,50 euro. Op een gemiddeld bedrijf zijn de totale toegerekende kosten 786 euro per zeug. 109 euro daarvan gaat op aan de aankoop van opfokzeugen. „Dat is bijna 14 procent van de toegerekende kosten. Als je in staat zou zijn om zeugen langer mee te laten gaan, is dat financieel al snel interessant”, concludeert Izak Vermeij. Hij is econoom en werkt als onderzoeker bij Wageningen UR Livestock Research in Lelystad.
Problemen aanpakken
Toch is simpelweg sturen op een lager vervangingspercentage niet de manier om meer over te houden. „Een bedrijf dat alleen maar de vervanging vermindert om het cijfer lager te krijgen, krijgt te maken met problemen doordat de technische resultaten onder druk komen te staan”, zegt Loenen van Topigs. ,,Belangrijker is het om de reden van vervanging te analyseren en te kijken hoe eventuele afwijkingen zijn aan te pakken om zo het vervangingspercentage te verlagen. Dat is van bedrijf tot bedrijf verschillend.”
Ook uit cijfers van de Kengetallenspiegel van Agrovision komt naar voren dat een lager vervangingspercentage niet zonder meer leidt tot een hoger saldo per zeug. (Zie tabel). In de tabel zijn zeugenbedrijven gerangschikt op grond van het percentage ingezette opfokzeugen. Dit hangt nauw samen met het percentage zeugen dat is vervangen.
Uit de cijfers komt naar voren dat de groep bedrijven met het hoogste vervangingspercentage, gemiddeld 48 procent, het hoogste saldo per zeug scoort. „Waarom deze bedrijven per zeug meer overhouden, is niet goed verklaarbaar”, concludeert econoom Vermeij na bestudering van de cijfers. „Het is niet zo dat de groep zeugenhouders met het hoogste vervangingspercentage de meeste biggen per zeug produceert. Integendeel. De biggenproductie is hoger bij de bedrijven met het laagste vervangingspercentage.
Het verschil in saldo per zeug ontstaat vooral doordat vermeerderaars die veel zeugen vervangen een hogere biggenprijs realiseren. Een correlatie tussen vervangingspercentage en biggenprijs lijkt onwaarschijnlijk. Mogelijk heeft het iets te maken met verschil in bedrijfsgrootte tussen de groepen. Wellicht werken bedrijven met een hoog vervangingspercentage vaker met een meerwekensysteem waardoor ze grotere groepen biggen kunnen afleveren en een hogere biggenprijs ontvangen. Maar dat is allemaal speculeren”, aldus Vermeij.
Ruim opfokken
Tom van Bokhoven, specialist varkenshouderij bij voerleverancier Agrifirm, komt dagelijks bij zeugenhouders over de vloer. Zijn indruk is dat bij vermeerderaars die zelf vervangende zeugjes fokken, bijvoorbeeld via een rotatiekruising, het vervangingspercentage vaak hoger is dan bij vermeerderaars die dekrijpe gelten aankopen.
„Vermeerderaars die gelten zelf aanfokken, rekenen daar meestal minder kosten aan toe dan de prijs van dekrijpe gelten. Ook zie je dat deze bedrijven vaak ruim opfokken. Daardoor zijn deze vermeerderaars sneller geneigd een zeug te vervangen door een opfokzeug. Ze vinden het jammer om een opfokzeug te laten slachten.”
„Het gevolg is dat er meer zeugen moeten worden afgevoerd om het totale aantal zeugen niet te veel te laten groeien. Zelfs opfokzeugen die bij verkoop de selectienormen niet zouden doorstaan, worden toch ingezet. Je begint dan al met een opfokzeug waarvan de kans groot is dat zij na enkele worpen alsnog vervroegd uitvalt.”
Geen doel op zich
Hoe dan ook, de cijfers van Agrovision maken duidelijk dat een vervangingspercentage lager dan gemiddeld, een hoge biggenproductie niet in de weg hoeft te staan. „Het is zinvol om af en toe de vervanging van zeugen eens heel kritisch te analyseren. Daarbij is het zaak om de redenen van afvoer van zeugen goed in beeld te krijgen”, zegt Van Bokhoven.
„Het drukken van het vervangingspercentage mag nooit een doel op zich zijn. Toch zijn er soms oorzaken aan te wijzen die leiden tot teveel vervanging. Bijvoorbeeld als een groot percentage zeugen wordt afgevoerd vanwege beenwerkproblemen. Soms is dat te herleiden tot een niet-optimale huisvesting van bijvoorbeeld de dragende zeugen. Aanpassing van de stal kan dan leiden tot een flinke verlaging van het vervangingspercentage.”
Het spenen van de biggen is een moment waarop vaak wordt beslist over de toekomst van een zeug. Zeugen met gezondheidsproblemen of te weinig levend geboren biggen bij de laatste worp, zullen het veld ruimen. Specialist Van Bokhoven adviseert om voortdurend kritisch te oordelen, maar hij benadrukt dat tegelijkertijd het noodzakelijke aantal weekdekkingen moet worden gehaald. „Dat is nodig om de kraamhokken goed bezet te houden. Als het aanbod van opfokgelten krap is, kun je beter een zeug het voordeel van de twijfel geven dan accepteren dat je over vier maanden een leeg kraamhok hebt.”
Oudste ter wereld
Bij Varkens Innovatie Centrum Sterksel zijn onderzoekers bezig met de uitwerking van nieuwe ideeën over het vergroten van de levensduur van zeugen. Volgens bedrijfsleider Mart Smolders kan dit niet alleen bedrijfseconomisch goed uitpakken, het kan ook bijdragen aan het verbeteren van het maatschappelijk draagvlak. „Ernaar streven dat we in Nederland de oudste zeugen ter wereld hebben, zou een mooie doelstelling kunnen zijn”, zegt Smolders.
Hij wijst erop dat al veel bekend is over factoren die bijdragen aan de duurzaamheid van zeugen. Bijvoorbeeld dat het gericht sturen van gewichtsontwikkeling en leeftijd tot en met de eerste worp cruciaal is voor de totale levensproductie. „We doen momenteel uitgebreid onderzoek naar ontwikkeling van beenwerk, klauwen en sociale ontwikkeling tijdens de opfokperiode. Zaken die van groot belang zijn om later als zeug goed te kunnen functioneren.”
Afwijken van de gebaande paden kan volgens Smolders nodig zijn om te komen tot duurzamere zeugen. Lees ook ‘Ideeën Varkens Innovatie Centrum Sterksel’. ,,Nu lijkt het alsof zeugen na twee en een half jaar versleten zijn. Het is de vraag of dat echt zo is. Misschien kunnen we komen tot een situatie waarin een flink aantal zeugen langer productief kan blijven. Wellicht is het zinvol om een soort apk voor zeugen te introduceren.”
Ook het verlengen van de zoogperiode tot vijf weken zou in de ogen van Smolders eens moeten worden bekeken. „We weten allemaal wat het kost om de zoogperiode te verlengen. Maar het zou goed zijn om te onderzoeken wat het kan opbrengen. De meerwaarde moet je niet alleen zoeken in het mogelijk positieve effect op de zeugen, maar ook in de verwachte verbetering van de biggenkwaliteit.”
Ideeën Varkens Innovatie Centrum Sterksel
Maatregelen die volgens onderzoekers van Varkens Innovatie Sterksel mogelijk kunnen bijdragen aan het verlengen van de gemiddelde levensduur van zeugen:
ontwikkelen van een periodieke pedicurebeurt/voetbad/klauwverzorging;
ontwikkelen van een uiercheck, maar ook methoden om de uierconditie te verbeteren;
herstelperiode voor zeugen inbouwen (zeug op vakantie of ‘sabbatical voor zeugen’);
periodieke keuring van zeugen om de duurzaamheid te verhogen;
meer gerichte voerstrategieën (voersoort en voerhoeveelheid) voor specifieke situaties;
meer metingen aan dier doen, bijvoorbeeld temperatuur en beweging monitoren en dit gebruiken om bij te sturen;
meer sturen op individuele dieren in plaats van groepsgewijze sturing;
nieuwe managementstrategieën;
wijzigen speenleeftijd, bijvoorbeeld spenen op vijf weken.
Tekst: Berrie Klein Swormink
Beeld: Hans Swaep