Varkensaanbod in 2012 moeilijk te voorspellen
Het verhaal zou simpel moeten zijn. De periode van het moment dat een zeug wordt geïnsemineerd tot het moment dat haar nakomelingen worden geslacht duurt tien tot elf maanden. Als je dus kijkt naar de hoeveelheid inseminaties in februari 2011, en je weet hoeveel biggen een zeug werpt, dan kun je dus berekenen hoeveel varkensvlees in januari 2012 op de markt komt. En zo ook voor de overige maanden van dit jaar.
Gegevens niet zuiver
„In theorie klopt dat”, beaamt Hoste. „Maar dan moet je wel weten hoeveel inseminaties in januari vorig jaar hebben plaatsgevonden. We hebben daar wel cijfers over, maar die zijn niet zuiver.” Westra knikt, en vervolgt: „Ook bij de andere statistieken kun je vragen stellen. Landen in Noordwest-Europa hebben over het algemeen hun gegevens wel op orde, maar niet alle landen zijn zo nauwkeurig.”
Vanuit het productschap neemt Westra deel aan de Vooruitzichtenwerkgroep Varkens van de Europese Commissie, een forum waarin experts van de varkensmarkt hun gegevens delen. „We geven daar voorspellingen over verschillende kwartalen, tot een jaar vooruit”, vertelt hij. „Maar bij elke bijeenkomst worden die voorspellingen aangepast.” Die cijfers laten wel een tendens zien, maar zijn minder nauwkeurig dan je zou verwachten.
Toch is de markt wel te analyseren. Om dat te doen, kijk je naar de grootte van de markt in Europa –hoeveel vlees kan worden geconsumeerd en geëxporteerd– en vervolgens naar de concurrentiepositie van de verschillende landen in ons werelddeel. Die concurrentiepositie hangt vooral af van de kostenverschillen en de productie-efficiëntie in de verschillende landen.
Meer dan zelfvoorzienend
De Europese varkensmarkt heeft een zelfvoorzieningsgraad van ongeveer 110 procent. Dat betekent dat Europa meer varkensvlees produceert dan dat het consumeert. De rest moet dus worden geëxporteerd. „En dat is soms moeilijk”, zegt Hoste. „Europees varkensvlees is duurder dan varkensvlees uit de VS, Canada en Brazilië. Er is zomaar 40 cent verschil in kostprijs per kg, al vind je dat niet direct terug in de marktprijs van de exportproducten.”
Die tien procent die wordt uitgevoerd, betreft voor een deel het vlees dat minder in trek is in Europa, denkt Hoste. „Dan heb je het onder andere over de snuiten en oren en dergelijke, in het Verre Oosten wordt dat als delicatesse beschouwd. Omdat we dat daar goed kunnen afzetten, ligt de marktprijs voor spiervlees op een beter niveau.”
Westra vult aan: „Een paar jaar geleden konden andere landen goedkoper leveren dan Europa. Ondertussen liggen de prijzen op de wereldmarkt een stuk dichter bij elkaar en dat zal in 2012 ook nog wel zo blijven.” Daardoor kan Europees varkensvlees op het moment goed concurreren met vlees uit de VS, Canada en Brazilië. Europa heeft in 2011 20 procent meer varkensvlees geëxporteerd dan in het jaar daarvoor. Maar dat zal niet zo blijven.”
Zuid-Korea voert vlees in
„De Europese varkenssector heeft het geluk dat een aantal ontwikkelingen in de wereld op dit moment goed voor haar uitpakken. Door de eurocrisis is de koers van de munt gezakt en zijn Europese varkens goedkoper geworden. Tegelijk kampt Zuid-Korea met de naweeën van een mond- en klauwzeerepidemie waardoor het meer vlees invoert. De Chinese overheid importeert momenteel varkensvlees om de inflatie te beteugelen.”
„Chinezen geven een groter deel van hun inkomen uit aan voedsel en dus aan vlees, dan Europeanen en een lage varkensprijs scheelt daar dus een slok op een borrel. Maar de Koreaanse varkenssector krabbelt weer op, het Chinese prijsbeleid kan zomaar veranderen en de Europese crisis zal ook niet eeuwig duren. Op de lange termijn is er in Europa dus weinig ruimte om meer varkensvlees te produceren dan de markt zelf aankan.”
Wisselkoers van belang
Voor de verhoudingen binnen Europa is de wisselkoers van belang. De meeste West-Europese landen voeren de euro, maar Groot-Brittannië en Denemarken hebben bijvoorbeeld hun nationale munt behouden. Ook veel Oost-Europese landen, waaronder Polen, hebben de euro nog niet ingevoerd.
Dat heeft gevolgen voor hun prijspositie. De belangrijkste consumentenmarkten in Noordwest-Europa, waaronder zeker Duitsland met zijn 80 miljoen inwoners, voeren de euro als munt. Als Polen en Denemarken aan die markt leveren, lopen ze een wisselkoersrisico. Het Britse pond, bijvoorbeeld, is sinds juni 10 eurocent duurder geworden.
Daardoor is de export van varkensvlees naar het Verenigd Koninkrijk fors toegenomen. Varkenshouders in Nederland zijn een stuk minder gevoelig voor wisselkoersveranderingen, omdat maar een klein deel van hun producten wordt verkocht in landen met een andere valuta dan de euro.
Voerkosten lopen op
Kostenverschillen tussen landen en de gevoeligheid voor wijzigingen in die kosten, zijn ook belangrijk om een inzicht te krijgen in de concurrentieverhoudingen. Een belangrijke post is de voerkosten. Dankzij een stijgende vraag op de wereldmarkt en door afnemende grondstofvoorraden zijn voerkosten de afgelopen jaren flink gestegen en de verwachting is dat dat voorlopig zo blijft. Ook verwacht men dat de voerprijs van jaar tot jaar steeds meer verschilt.
In verband hiermee is een goede voerconversie van belang; hoe lager de voerconversie, des te minder effect de prijsschommelingen en -stijgingen op de totale kostprijs hebben. Nederland doet het hier goed. We hebben een gemiddelde voerconversie van 2,72, de laagste in de wereld. Daarmee kan voer in Nederland efficiënt worden gebruikt en is Nederlands vlees minder gevoelig voor veranderingen in grondstofprijzen.
Daarentegen zijn de kosten van mestafzet en andere maatschappelijke kosten in ons land hoog. Hoste schat deze, in het document ‘Productiekosten van varkens’ uit 2009, voor 2013 op ongeveer 23 cent per kg slachtgewicht. Vooral de milieukosten zijn hoog in ons dichtbevolkte land. Mestkosten en kosten voor emissiebeperking zijn stukken hoger dan in andere landen. Maar volgens Hoste staan daar ook voordelen tegenover. „Omdat ons land zo klein is, zit alles ook dicht bij elkaar. We hebben een goede sectorstructuur, een goed logistiek netwerk met korte afstanden en kennisinstituten liggen dichtbij”, meent hij.
Goed in produceren
Hoste heeft de productiekosten uitgesplitst naar de biggenfase en de vleesvarkensfase. „Als je naar die gegevens kijkt”, zegt hij, „zie je dat een big van 30 kg in Nederland 51 euro kost. Daarmee zijn we behoorlijk efficiënt, beter dan de meeste andere Europese landen. Maar het kost hier gemiddeld 85 cent per kg om van zo’n big een vleesvarken te maken en dat is weer gemiddeld.” Eenzelfde situatie ziet Hoste in Denemarken. Niet toevallig zijn Nederland en Denemarken dan ook de twee landen die goed zijn in het produceren van biggen.
In Nederland en Denemarken worden elk jaar 26 slachtvarkens per zeug verkocht, waar dat aantal bij de meeste landen tussen de 22 en 24 ligt. Hoste signaleert dan ook dat varkenshouders in deze twee landen zich meer gaan toeleggen op het fokken van biggen. Die worden dan verkocht aan landen als Duitsland en Polen, die juist beter zijn in het produceren van vleesvarkens. Om een idee te geven van de aantallen: vorig jaar heeft Nederland ongeveer 6,8 miljoen biggen geëxporteerd.
Rol van 2013
Wat een grote rol gaat spelen is 2013. Dat is het jaar waarin nieuwe Europese eisen, onder andere op het gebied van groepshuisvesting voor zeugen, gaan gelden. Hoste betwijfelt of dat gaat lukken. „Ik schat dat op dit moment niet meer dan de helft van de varkenshouders in Europa aan die eisen voldoet”, stelt hij. „Die achterstand wordt niet binnen een jaar ingehaald.” Westra ziet hetzelfde. „Trek eens een lijn van Bretagne naar Denemarken”, zegt hij.
„De landen die links van en boven die lijn zitten, hebben hun zaakjes wel in orde. De andere, daar heb ik mijn twijfels over.” Hij betwijfelt of de bedrijven die volgend jaar niet voldoen aan de eisen, worden aangepakt. „Dat hangt ervan af hoe streng de nieuwe richtlijnen worden gehandhaafd, maar ieder land is daar zelf voor verantwoordelijk”, zegt hij. „Er is geen Europese politie die dat aanpakt.” En ook hier zijn de landen links van de lijn strikter dan aan de andere kant, meent hij.
Westra voorziet wel dat, vanwege de noodzakelijke investeringen voor 2013, bedrijven zullen gaan stoppen. „En dat is goed voor de sector als geheel”, stelt hij. De minst efficiënte bedrijven zullen verdwijnen en hun rechten verkopen. De bedrijven die overblijven, zijn concurrerender. Aan de andere kant zijn er natuurlijk wel de hogere kosten die zijn verbonden aan groepshuisvesting. Of het grotere concurrentievermogen opweegt tegen die toegenomen kosten, is moeilijk in te schatten.
Al met al verwacht Westra een lichte daling van het aanbod van varkensvlees in 2012. Duitsland zal ongeveer gelijkblijven en Nederland gaat misschien iets omlaag, maar in bijvoorbeeld Denemarken en Polen zal de daling forser zijn. „Maar verwacht daar niet teveel van”, waarschuwt hij. „Alles bij elkaar zal die daling minder dan anderhalf procent zijn. Maar als er iets gebeurt met de export -als China bijvoorbeeld zijn importpolitiek herziet en minder varkensvlees gaat invoeren– zijn die effecten zo groot dat die anderhalve procent daarbij verbleekt.”
De concurrenten van Nederland
Het maakt nogal wat uit of je een varkenshouder in Nederland of in Spanje bent. Elk land heeft zijn eigen kenmerken en problemen. Hieronder schetsen we in vogelvlucht de belangrijkste Europese varkenslanden.
Duitsland
Onze oosterburen zijn draaischijf van de Noordwest-Europese varkensmarkt. Duitsland heeft het grootste aantal consumenten en de markt is sterk concurrerend.
Het land is op te delen in drie stukken. Het Noordwesten lijkt veel op Nederland. Het Oosten, met de vroegere DDR-staatsboerderijen, is grootschalig en professioneel. Boerderijen zijn vaak in handen van geëmigreerde Deense en Nederlandse boeren. Zuid-Duitsland, tenslotte, wordt gekenmerkt door veel kleinschalige boeren die zijn gericht op overleven. Zij richten zich niet zozeer op de concurrerende Noordwest-Europese markt, maar richten zich met hun afzet op landen als Oostenrijk, Kroatië en Slovenië.
Denemarken
Denemarken lijkt veel op Nederland. Het land heeft een efficiënt producerende varkenssector die belangrijker is dan je op grond van de grootte van het land zou verwachten. Denemarken produceert meer dan zes keer zoveel varkens als nodig is om de eigen bevolking te voeden (in Nederland ligt die verhouding op 2,4) en exporteert veel vlees naar buiten Europa, vooral naar Zuidoost-Azië. Veel varkensbedrijven zijn grondgebonden en daardoor heeft het land een minder groot mestprobleem dan bijvoorbeeld Nederland, maar de laatste jaren wordt de industrie intensiever.
Polen
De Poolse varkenssector heeft twee gezichten. Aan de ene kant heb je een aantal grootschalige bedrijven die professioneel bezig zijn. Maar daarnaast zijn er ongeveer 600.000 kleine boeren, veelal akkerbouwers die ook nog varkens houden. Deze laatste categorie maakt jaarlijks een beslissing of ze dat jaar varkens houden of niet. De verwachte graanprijzen zijn hier van belang. Als de oogst veel zal opbrengen, verkopen ze dat graag. Verwachten ze een mindere oogst, dan kopen ze biggen. Die worden met het geoogste graan grootgebracht tot slachtvarkens.
Bij die kleinere boeren wordt de varkenshouderij minder professioneel aangepakt. Het gevaar van dierziekten ligt hier op de loer.
Spanje
Net als de meeste Mediterrane landen kent Spanje een sterk seizoensafhankelijke vraag. In de zomer, het barbecueseizoen, moet het land vlees importeren om aan de vraag te voldoen, maar in de winter exporteert het zelf varkensvlees. Daarbij kampt Spanje met hoge kosten. Voer is duur en door de lange afstanden is transport ook bepaald niet goedkoop.
Frankrijk
Net als in Nederland heerst ook in Frankrijk een grote maatschappelijke weerstand tegen intensieve veeteelt. In Bretagne, waar het grootste deel van de varkens wordt gehouden, is varkensmest een probleem geworden door overbemesting en afspoeling in zee. De Bretonse overheid heeft zeer strikte eisen voor nieuwe bouwvergunningen. In deze eeuw zijn er daardoor nauwelijks nog nieuwe stallen gebouwd.
Groot-Brittannië
Dit land heeft de slag om de varkensmarkt al verloren. Hier is groepshuisvesting voor zeugen al veel eerder verplicht gesteld, met als gevolg dat het land zich uit de markt heeft geprijsd. De varkenshouders zijn niet concurrerend meer. Zelfs wanneer groepshuisvesting in 2013 verplicht wordt in de rest van Europa, zullen zij het niet meer redden. Ondanks verwoede aansporingen aan consumenten om vlees uit eigen land te kopen, importeert Groot-Brittannië veel vlees van het continent. De ongunstige koers van het pond helpt ook al niet.
België
België produceert slagersvarkens en levert daarmee aan een nichemarkt. Het concurreert niet rechtstreeks op de grote markt voor varkensvlees. Het land heeft een groot mestprobleem, maar is al vroeg begonnen om dit aan te pakken en zal het dus eerder hebben opgelost dan bijvoorbeeld Nederland.