Tips overlegbeleid in kraamstal
Daarom de volgende tips voor het overlegbeleid
- Overleg biggen liever niet. Laat een zeug haar eigen biggen grootbrengen;
- Alleen wanneer van tevoren bekend is dat een zeug haar biggen niet kan grootbrengen, moeten de boventallige biggen verlegd worden;
- Gelten kunnen ook grote tomen grootbrengen, mits ze zelf goed ontwikkeld zijn. Bij een dekleeftijd van minimaal 240 dagen hoort een gewicht bij afbiggen van ca 200 kg. In de kraamstal mag de gelt dan maximaal 12% van het lichaamsgewicht afvallen om de volgende worp nog goed te presteren;
- Bij een hoog gemiddelde aan levend geboren biggen op een bedrijf hoort een hoog ambitieniveau om biggen groot te brengen. Denk aan 13 biggen per zeug per worp;
- Gedurende de eerste 24 uur geen biggenbehandeling uitvoeren, uitsluitend rust en biestopname;
- De big moet biest van de eigen moeder drinken.
Aanvullingen op bovenstaande tips
- Binnen een weekgroep mogen de te kleine en te grote tomen worden geüniformeerd. Dus de toom van 16 mag 3 biggen afstaan aan de toom van 10 biggen. De overige tomen van 11-12-13 en 14 moeten bij elkaar blijven. Dit moet kort na de geboorte gebeuren (6-9 uur)
- Op dag 1 na geboorte kan een zeug met goede biggen worden leeggemaakt om te worden vervangen door magere/dunne biggen die anders niet kunnen overleven. De van deze zeug afgehaalde goede biggen gaan dan naar een oudere pleegzeug, waarvan de biggen op 15 dagen worden gespeend. Deze handelswijze is in strijd met de Europese regelgeving, maar het is de enige manier om de biggen die tekort komen in leven te houden.
NB: Beleid van fokkerijorganisaties op de langere termijn is erop gericht om het grootbrengend vermogen van zeugen te verhogen via fokkerijselectie. Hopelijk zal dat bovenstaande kunstgrepen op niet al te lange termijn steeds meer overbodig maken.
Spenen/opfok
- Houd werpgroepen bij elkaar, liefst met gekleurde oornummers per werpgroep. Houd strakke all-in-all-out procedures aan;
- Houd tomen bij elkaar in één hok of zet meerdere volledige tomen bij elkaar in één hok. Zorg voor dichte hokafscheidingen zonder neus- en bekcontact;
- Zorg voor een lage bezettingsgraad. Kleine afdelingen, liefst passend bij de uitstroom van de kraamstal;
- Zorg voor een goede scheiding tussen kraam-, speen- en afmestgroepen. Denk ook aan scheiding van gebruiksmaterialen. Let ook op dat er geen contact is tussen verschillende groepen via gezamenlijke eet- en drinkplekken. Dit is zeker aan de orde als niet gemengde tomen en mengtomen apart gehouden moeten worden (zie 5.);
- Zorg door middel van merken met kleuren dat mengtomen en niet-mengtomen duidelijk te onderscheiden zijn. Na het spenen moeten deze ook apart ingedeeld worden bij eventuele grote groepen.
Voorbeeld: Tomen die niet gemengd worden krijgen geen markering op de zeugenkaart. Mengtomen van twee tomen krijgen een groene stip op de zeugenkaart en tomen met meer dan twee herkomsttomen krijgen een rode stip. Na het spenen moeten de kleuren bij elkaar gehouden worden. Ook geen contact via gemeenschappelijke voer- en drinkbakjes.
Beleid voor zieke dieren
Dieren blijven in een hok binnen de afdeling of gaan naar een aparte ziekenafdeling, waar ze dan ook moeten blijven. Zieke deze dieren mogen nooit naar een andere afdeling gebracht worden, anders dan de ziekenafdeling. De ziekenafdeling dient zijn eigen materialen en kleding te hebben en moet altijd aan het eind van de werkzaamheden als laatste bezocht worden. Dieren die nooit een goed slachtdier zullen worden, dienen tijdig geëuthanaseerd en/of afgevoerd te worden.
Tekst: Agrifirm
Beeld: Ingrid Zieverink